elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: leuter

leuter , luëter , zeepsop.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
leuter , leuter ,   ,   , zie reutel, warreutel.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
leuter , lòiter , lòiterd; laiter; laaiter , [zelfstandig naamwoord] , 1 lange vent; 2 laange lòiter, in de kindertaal de middelste vinger. || laange loiter
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
leuter , luiter , [zelfstandig naamwoord] , lòiter. Zie ook Lui. || -erd , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
leuter , leuter , mannelijk , leuterke , zeepsop.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
leuter , leuter , houten spaan in de vorm van een mesje. deze wordt gebruikt om klei of andere kleverige grond van “den akker”, “de schrepel”, of de “schop”, “spa”, te krabben. ook mannelijk geslachtsdeel.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
leuter , [zeepsop] , luueter , onzijdig , zeepsop , In vreuger jaore wórt de was nog inne luueter gezatte. Mèt luueter de stoep sjróbbe.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
leuter , luëter , 1. zeepsop 2. slappe koffie/thee zie ook maerezeîk, ulepis, zauwel
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
leuter , leûter , luuëter , zelfstandig naamwoord, mannelijk , zeepsop
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal