Woord: leest
leest , leeste , vrouwelijk
, leest. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
leest , leeste , lieeste , mannelijk
, Lies en leest (van ʼn schoenmaker). Ik zal van middag mîn bü̂̂ksken is op de l(i)eeste slaon – ʼk zal eens goed eten. ʼn Sték in de l(i)eeste. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
leest , leeste , lieeste , mannelijk
, Lies en leest (van ’n schoenmaker). Ik zal van middag mîn bü̂ksken is op de l(i)eeste slaon – ik zal eens goed eten. ’n Sték in de l(i)eeste. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
leest , leis
, schoenleest, ook teugel. Lange leis, lang meisje (kort uitspreken). Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
leest , laiste , laist; laiske; laisk , [zelfstandig naamwoord]
, leest (van de schoenmaker). Hai et zok ‘t lief op de laist, hai zet moag op laist = hij eet zich dik. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
leest , leëst
, leest Schoester, blief béj oewe leëst Schoenmaker, blijf bij je leest! Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
leest , leis , mannelijk
, lèiste , leiske , leest. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
leest , liest , leist, lieste, leest, leeist, laiste, laist, leest , 0
, liesten , (Zuidoost-Drents zandgebied, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe). Ook leist (Zuidoost-Drents veengebied, Kop van Drenthe), lieste (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied), leest (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Kop van Drenthe), leeist (Midden-Drenthe), laiste (Veenkoloniën), laist (Kop van Drenthe), leeste (Zuidwest-Drenthe, noord), laiske (Veenkoloniën) = 1. leest Wie hebben nog ain laiske in huus, dai mossen wie bruken mit ons 10 kinderen de schounen en klompen maoken (Vtm), Een schoe op de lieste zetten (Dwi), Het lief op de lieste zetten onmatig eten (Die) 2. taille Hie is smal in de liest dun in de taille (Sle) *Schoumaoker blief bai je leist (Rod) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
leest , lèst
, leest. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
leest , leeste
, leest Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
leest , lîêste , lieste
, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. leest; 2. lies. Ook: lieste Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
leest , lieste
, leest. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
leest , liest , leest, leeste, list, liste , zelfstandig naamwoord
, de; schoenleest Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
leest , lêêst , zelfstandig naamwoord
, lêêste , lêêssies , 1. leest (schoenmakersgereedschap) 2. leest (vrouwelijke taille) Hij lee z’n hand om d’r lêêst Hij legde zijn hand om haar leest; Schoemaker blijf bij je lêêst Blijf bij hetgeen je zelf goed beheerst Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
leest , leeste , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, leestes , - , vrijer , VB: Allewyl hêt 'nne leeste 'nne vreund. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
leest , lèis , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, lèiste , - , leest , VB: De sjoester gebruk 'n lèis. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
leest , ljêêst
, leest, schoenmakersleest, taille. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
leest , leîst , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, leîste , leest Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
leest , list , zelfstandig naamwoord
, WBD leest, de (beukehouten) pasvorm waaraan men de schoenen maakt in het algemeen (II:688); WBD schèùflist - schuifleest, de houten leest met een los bovengedeelte, een zogenaamde schuif of kap (II:691); Etym. Got. laista D. leist, N. leest, Tr(lêest) = list Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
leest , leis
, leest Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |