elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: lat 

lat , latje , onzijdig , latjes , zijdgeweer. Hij droeg het latje op zij, de man met het latje. Van daar het spreekwoord, “hij krijgt van ’t latje.”
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
lat , lat , [zelfstandig naamwoord] , in de spreekwijze: “er mit onder de latten kroepe”; eig. zich met eene prooi onder de latten van het dak begeven en zoo in veiligheid stellen, gelijk de raten, wezels en dergelijke kleine roofdieren. Tropisch: zich, zonder veel opzien te verwekken, goedkoop in het bezit van iets stellen, dat nog al van waarde is. “An de lat hangen”, met het tijdelijk vermogen aan het einde zijn.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
lat , latte , vrouwelijk , latten , lat.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
lat , lat , lang, dun en smal stuk hout, wordt hier ook als soortnaam gebruikt; doar mou’k lat toe broeken (of: bruken) = daarvoor ben ik latten (of: eene lat) noodig. Zoo zegt men dit eveneens van: daklat, panlat, reeplat en vraklat, (vrakke lat voorwerpsnaam).‒ Bij ’t kruisjassen zegt men: dei (troef) is weer van de lat; bin drei troeven van de lat = er zijn drie troeven gevallen. (Men zal hier bij: lat zooveel als aan een kerfstok te denken hebben.)
[meervoud] latten, ladden, in de zegswijs: hij kropt’r mit onder de latten = hij maakt er zich heimelijk meester van en gaat den buit verbergen. Zal ontleend zijn van dieren die met hun roof onder het dak kruipen. Zie ook: swalfke.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
lat , lat , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zie de wdbb. – Een enkelde lat, ook een lang, mager persoon, een bezemsteel. – Iets op de lat halen, het op de kerfstok halen, op de borg kopen. || Ze haalt alles op de lat. – Bij timmerlieden. Een enkelde lat, smalle lat, in tegenstelling met dubbelde latten, die de dubbele breedte hebben. – Vgl. de samenst. roeflat, stormlat, tochtlat.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
lat , lat , zie reeplat * en vgl. daarmede “lat” bij v. Dale.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
lat , latte , Lat. (Hi)ee (h)ef alles an de latte emaakt, d.i. opgemaakt, er door gebracht.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
lat  , lat , latte , letje , lat.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
lat , lätte , vrouwelijk , lätten , lättien , lat. Hei hef et ån de lätte: hij is luidruchtig
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
lat , lat , ladde , [zelfstandig naamwoord] , 1 lat. Hai mos wat mit n ìnne lat hebben! Spr. Hai hangt aan latten = hij is doodarm. De verklaring is misschien te vinden in Bijdragen van 1865, 315: Ik loof, dat dei jeud der ook tegen hangt as de swaalf aan de lat; (de latten waar ‘t dak van de schuur op rust). Zo doen de latten aan ‘t dak zelf denken in de uitdrukking: Hai gaait mit ‘t riekste wicht van ‘t loug onder latten = hij zal trouwen met.... Zie ook vrakke lat; 2 kerfstok. (Hogeland) Pebaaiern òf hai nait n poar klokjes op lat kriegen kon. (Rietema). Dij troef is weer van lat (Hogeland) = is gevallen, dus buiten ‘t spel.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
lat , vrakke lat , 1 lat van schaalhout.; 2 minachtend voor kantkoek.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
lat , latte , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , latn , latjen , lat. An de latte maakng, er door brengen; an de latte zetn, boeken als vordering, poffen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
lat , lat , vrouwelijk , latte , lėtje , lat. Zoo douf wie ’n lat: potdoof.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
lat , latte , 1. in vroegere tijd een lat in de winkel, waarop niet betaalde posten werden genoteerd. 2. failliet (hé is aan de latte). 3. lat als een dun stuk hout.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
lat , [vermoeid] , latte , vermoeid, doodop.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
lat , latte , latten , lat; latten latten; * an de latten: 1. failliet; 2. heel moe; lange latte: lang iemand.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
lat , lat , latte, ladde , 0 , latten , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook latte (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied), ladde (Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied) = 1. lat Ik zal der een ende lat an spiekern (Row), Even de lat er over holden, dan wait wai hou groot het stuk is meetlat (Eev), Die jong möt wat met de lat hebben een pak slaag (Sle), Hij hef flink wat op de latte staon staat flink in de schuld (Bco), De veldwachter hef der de blanke latte aover ehölden sabel (Ruw), Hie is an latten failliet (Zwig), Hie schit over de latten (Sle), ...hum van de latten heeft diarree (Hgv), Hij is zo mager as een lat (Coe), ...zo dunne as een latte (Dwi) 2. dun persoon Die vrouw dat is een lat (Nor) 3. in Daor komp e nou pas met op de latten dat brengt hij pas nu naar voren (Klv) *Leikster katten schieten op de latten (N:Rod)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
lat , latte , (Gunninks woordenlijst van 1908) lat. Gunninks woordenlijst van 1908: An de latte ‘uitgeput’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
lat , latte , zelfstandig naamwoord , spr: D’r zitte latte n’aon ’t uis. Fluisteren, er zijn kinderen bij. * L.W. Schuermans, Algemeen Vlaamsch Idioticon, 1865-1870: ± 17e eeuw was men verplicht latten te slaan over de huisdeuren waar de pest heerste. ’n lat: ’n luisteraar. * Nederlands woordenboek van Koenen / Van Dale: Er zitten mussen op ’t dak.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
lat , latte , lat.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
lat , latte , zelfstandig naamwoord , de 1. lat: lang, dun stuk hout 2. meetlat 3. lange, dunne persoon
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
lat , lat , uitdrukking , De lat d’r op legge Duur verkopen; Op de lat kôôpe Op krediet kopen, poffen Zie ook klis
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
lat , lat , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , latte , letsje , lat , VB: Get op de lat laote sjriéve: zeggen dat men later zal betalen.; vrouw (magere vrouw); lat
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
lat , lètjes , latjes
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
lat , latje , liniaal (schooltaal). ook “lèènlatje”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
lat , latte , in de uitdrukking, “dur zèèn latte op ‘t dak”. wanneer er een gesprek tussen oudere personen gaande was en de aanwezige jongeren mochten daar niets van horen, dan zei zo’n oudere persoon “hé, denk er aon, dur zèèn latte op ’t dak!”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
lat , latte , zelfstandig naamwoord , lättien , lat, dun en smal stuk hout. Uitdr.: IJ is skone an de latte ‘hij is doodop.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
lat , lètje , latje
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
lat , lat , vrouwelijk , latte , letje , lat , Ane lat zeen: doodop zijn. Sjrief ’t mer oppe lat, ich betaal aan ’t inj vanne waek waal.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
lat , lat , zelfstandig naamwoord , latte , letje , lat; vanne lat kriege 1. een pak rammel krijgen 2. ernstige gebreken vertonen, gebrekkig zijn: zien Hollands kreeg vanne lat – zijn Nederlands was erg gebrekkig
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
lat , lat , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , latte , letje , lat, vrouw, magere
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
lat , lètje , zelfstandig naamwoord, verkleinwoord , latje; WBD rietlatjes, rietlètjes (II:982) - rietlatjes (v.d. rietkam); WBD lètjes, krôonlètjes (II:1032) - kroonlatjes; ook: kroonspèèle
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal