Woord: lamzakÂ
lamzak , lamzak
, zie: lamlul. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
lamzak , lamzak
, lastige kerel. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
lamzak , lamzak , mannelijk
, lammeling (scheldwoord) Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
lamzak , lamzak , zelfstandig naamwoord
, Lammeling, ellendeling, lamlendeling. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
lamzak , [vervelend persoon] , lamzak
, vervelend persoon. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
lamzak , lamzak , zelfstandig naamwoord
, de; lamstraal Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
lamzak , lamzak , zelfstandig naamwoord
, lamzakke , lamzakkie , [O] lammeling Zie lamstraol Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
lamzak , lamzak
, vervelend persoon Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |