elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: laden 

laden , laajen , Laaden.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
laden , laaiën , laaijen , laden. Men spreekt het zoowel voor laden, dat is opnemen als voor de laden eener kast alzoo uit. Een voerman verhaalt bijv. een zware vracht gelaaiën
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
laden , laden , [werkwoord] , dagvaarden. Ladinge, dagvaarding. H.ii.25. z. Kil. op laeden. Angels. la∂ian, uitnoodigen.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
laden , lâan , (= laden) = vlijen; schooven, hooi, enz. op den wagen laden. Zie: schaoten.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
laden , laan , sterk werkwoord , laden.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
laden , laen , sterk werkwoord , laden.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
laden  , laaie , werkwoord , laden.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
laden , lääden , [lǣñ] , lää, elät, ik lää, dů lädst, hei läd, wi, i, zei läädet [lǣt] , [laden]
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
laden , lâen ,   ,   , laden, als lading kunnen innemen: Die logger lâet 40 last. In B. 1790 laan. Verl. tijd lâede.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
laden , laaien , [werkwoord] , looien, hijsen met het laaitaauw.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
laden , loaden , [werkwoord] , Ik loa, doe ladst, hai ladt, wie loaden; wie loadden, hebben loaden , 1 laden Fig. Hai het goud inloaden = hij heeft stevig gegeten; 2 lading. Hai het n loaden in = hij is dronken.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
laden , laan , zwak werkwoord , 1 laden, 2 goed zaad zetten, van graan. Zwoar elaan, dronken
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
laden , laâje , laoje , laden Ge zót ’m op ’n kenon laâje Hij is een waardeloze vent; laâjen en losse vreten en schijten; Dit werd ook wel gezegd van een gezin, waar het ene na het andere kind kwam.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
laden , lade , werkwoord , in de zegswijze eerst lade, den losse, je dient eerst te eten en dan naar de w.c. te gaan en niet in omgekeerde volgorde. Voltooid deelwoord laden, in de zegswijze ’t laden hewwe, dronken zijn.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
laden , laae , laade, haet of is gelaae , laden. Hae is gout gelaae: hij is behoorlijk dronken. Veer höbbe gėt gelaae: wij zitten ergens mee opgescheept.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
laden , laje , ut voalstoppe vánne schongemákte vaerkesmaag mit maagdewôrs.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
laden , laoje , werkwoord , laden. Hij zat me toch in te laoje (te schrokken). Van een vrouw die kort op elkaar een kind kreeg zei men: “‘t Is daor laoje èn losse.”Zie ook: belaojtöffeld.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
laden , laen , laen, elaene , laden.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
laden , laan , laden, laeden, laoden, laon , sterk werkwoord, overgankelijk , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe). Ook laden (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe), laeden (Zuidwest-Drenthe, noord), laoden (Noord-Drenthe), laon (Midden-Drenthe) = laden Hie kun as de beste een voor heui laden (Pdh), Een geweer laeden (Dwi), Wij moet nog eerpel laoden opladen (Gas), Zien vrouwe mut alweer ien de kraom, het is bij heur laden en lössen (Rui), zie ook lössen
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
laden , laojen , laden. (laoj, laojde, gelaojen).
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
laden , laden , lään , laden. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: lään
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
laden , laen , 1. laden (werkw.). Hie hef te veule op de kaore elaen. 2. laden (werkw.). voorzien van patronen. ’n Geweer laen
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
laden , laoje , laden , Zéd'de al ôn't laoje vur de vekansie, héd'det al geliik bè mekaore, t’is stillekes tiid. Ben je al aan 't laden voor de vakantie, heb je het al bij elkaar, het is stilaan tijd.
Voltooid deelwoord gelaoje. Ge zé zwaor gelaoje, is't nie rûimveul vur't pérd, héij zal ôn moete póóte. Je bent zwaar geladen, is het niet teveel voor het paard, hij zal hard moeten trekken.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
laden , laeden , werkwoord , 1. laden, als vracht aanbrengen, plaatsen 2. eten en drinken 3. van lading voorzien
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
laden , laoie , werkwoord , laoi, laoide, gelaoie , laden, opladen ’t Laoie van een voer hooi of strôô is vakwerrek Het laden van een vracht hooi of stro is vakwerk
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
laden , laoje , werkwoord , laojde, gelaoje , laden , VB: Es de sjöttery bié 'n hêllegerhûiske kömp, wörd 't kommando 'laoje' gegëve. Daan wörd de polfer ién de luep gesjöd en e päor menute läoter wörd e salvo gegëve.; zich laoje eten (bijzonder veel eten) zich laoje
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
laden , loaje , laden
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
laden , laoje , laden.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
laden , lajen , werkwoord , laajt, lajen, elajen , laden.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
laden , laoije , laden, inladen, opladen , is oewe waoge al gelaoije? neje k’heb ur nog gin tijd vur g’ad = is je wagen al geladen? nee, ik heb er nog geen tijd voor gehad-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
laden , lâje , lâjde gelâje , laden , Ik hé munne wâge vól gelâje, vól mi … Ik heb mijn wagen vol geladen, vol met..
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
laden , laje , ich laaj, doe leuts, hae leutj, zie laje, looj/ , 1. laden 2. goed eten en drinken , Dae höbs se gelaje: daar ben je mee opgescheept. Dae is good gelaje: hij is erg boos. Waat m’n gelaje haet, mót m’n ouch vare: wat men begonnen is, moet men ook afmaken.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
laden , laje , werkwoord , laatj/luëtj, laatjdje/loeëj, gelaje , laden; die kat hiët get gelaje – die kat is drachtig zie ook derop, inhöbbe; ein gelaje tóng – een beslagen tong; dao wuërdj weer flink gelaje/dao zeen ze weer flink aan het laje – (wordt gezegd als er een heel donkere lucht hangt) daar hangt/komt een flinke regenbui
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
laden , laaje , werkwoord , laden
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
laden , laoje , zwak werkwoord , laden; WBD mist laoje - mest laden; WBD inlaoje (II:1050) - inladen (?) v.e. nieuwe draad = inlègge, inleië; B laoje - laojde - gelaoje; WBD III.4.3:33 laoje - vrucht zetten, c.q. spenen, zetten, dragen, krijgen; Bont, ww met gemengde vervoeging, tr. - laden; Jan Naaijkens - Dè's Biks – laoje ww - laden
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
laden , laje , laajde – gelaje , laden
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal