elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kwar 

kwar  , kwaer , In de kwaer kome, in het gedrang komen, ook iets dwars zetten.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
kwar , kwarretje , benaming voor een plant die het niet deed
Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer.
kwar , kwar , zelfstandig naamwoord , Persoon die, dier dat niet gedijt, niet tiert; plant die niet gedijt. Zie het N.E.W. onder kwar.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
kwar , kwar , zelfstandig naamwoord , aardbei, 2e soort, bv. door misgroei.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
kwar , kwar , zelfstandig naamwoord , kwarre , kwarregie , 1. voorman, opzichter Het was een lastege kwar die de meñse gedureg opjoog 2. kruin in het haar
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal