Woord: kwant
kwant , kwant
, fiksch. Een kwante mos, een flink meisje. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
kwant , kwaant , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, kwàente , vent Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
kwant , kwant
, kwanter, kwantste , mooi; snaaks. Dat sjteit ’m kwant: dat kleedt hem goed. ẹ Kwant sjöönke: een mooi schoentje. ẹ Kwant jónk: een snaaks joch. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kwant , kwant , mannelijk
, kwante , snaak, guit. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kwant , kwaant , bijvoeglijk naamwoord
, mooi (Tilburg en Midden-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
kwant , [lollig] , kwant
, guitig, lollig Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kwant , kwant , bijvoeglijk naamwoord
, kwante , grappig, leuk Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
kwant , kwânt , bijvoeglijk naamwoord
, grappig/leuk, raar/vreemd Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
kwant , kwaant , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Henk van Rijen – keurig, correct, prompt, braaf; = 'pront' Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |