elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kuif 

kuif , kü̂f , mannelijk , kuif.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
kuif , kûf , mannelijk , kûve , kuif.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
kuif , kuuf , koef , zie: toef.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
kuif , kuif , studentenwoord: jong meisje. ‘Mooie kuiven‘. ‘Aardige kuifjes‘. ‘De kuiven‘, de jonge meisjes, jonge dames.
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
kuif  , koef , kuif.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
kuif , koef , [zelfstandig naamwoord] , kuif; lange oe; koefke, korte oe.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kuif , kuuf , [zelfstandig naamwoord] , kuif. ‘t Woord is “netter” dan koef; ‘t klinkt Hollandser, evenals huus naast hoes. Verklw. kuufke.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kuif , koef , kóf , mannelijk , koeve/kuf , kuufke/kufke , kuif; poets, ’n Koef haor: haarkuif. ’n Koef oethaole: een poets bakken.; kóf haarwrong; kuif. Dem sjteit de kóf: hij is trots.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kuif , koef , haren tussen de hoorns.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
kuif , kuif , kuuf, koef , 0 , kuiven , Ook kuuf (Zuidoost-Drents veengebied, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe, noord), koef (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) = kuif Nou hebt ze allemaole het haor lang en mit ’n kuif (Hgv), De kapper luit ’n koefie staon (Row), Enkele vogels hebt ’n mooi kuufie op ’t kop (And), Wat hef die man ’n mooie kuif een mooie haardos (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kuif , kuif , kuiven , kufien, kuifien , (verkleinwoord kufien / kuifien (Kampereiland, Kamperveen)), kuif
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
kuif , kuif , kufien , zelfstandig naamwoord , de 1. opgekamd of opstaand deel van het hoofdhaar aan de voorkant 2. het hoofdhaar als geheel 3. kuif van een vogel
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
kuif , kuif , zelfstandig naamwoord , kuive , kuifie , riet-, gras- of biezenpol
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
kuif , koûf , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , koûfe , kûifke , kuif , VB: 't Menneke van de voëgel hèt e kûifke op z'nne kop.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
kuif , köfke , kuifje.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
kuif , kuuf , zelfstandig naamwoord , kuif.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
kuif , kuif , (staonde kuif) kapsel bij piekhaar
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
kuif , kóf , mannelijk , haarwrong , De haor in eine kóf doon.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
kuif , kuuf , kuif , vrouwelijk , kuve , kuufke , kuif , Det kindj haet ei kuufke. Ein vètkuuf. Elvis haaj ein vètkuuf.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
kuif , koef , vrouwelijk , kuufke , haardot, knot , Eine sjoeane koef haor höbbe: een mooie haardos hebben.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
kuif , koef , zelfstandig naamwoord , kuuf , kuufke , kuif, haarwrong (Frans: coiffe – ‘vrouwenmuts’)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
kuif , koef , zelfstandig naamwoord, mannelijk , koêve , kuufke , kuif
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
kuif , kèùf , zelfstandig naamwoord , köfke , kuif; WBD haren tussen de horens van een koe, ook 'Kuif', 'trós' of 'truske'; Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): Fien kèùf = (v.d. Mortel-Houben) (blz. 56); WBD III.1.3:271 'kuif' = kuif; ook: 'pleeborstel'; D. Boutkan (1996): (blz. 52) kèùf - köfke; Bont zelfstandig naamwoord m. - kuif; köfke; kuifje; verkleinwoord  van 'kèùf', met vocaalkrimping
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
kuif , koe~f , koe~ve , kuufke , kuif
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal