Woord: kruim
kruim , kroem
, fijn doorbakken. Dao zit kroem aan, iemand van stevig postuur. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
kruim , krümtien , onzijdig
, kruimeltje. Krümties is ok brood. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
kruim , kroem , korte oe , [zelfstandig naamwoord]
, 1 (Westerkwartier) heel klein beetje. Gain kroem = gain kruimel. Gain kroem melk òf vet; 2 (algemeen) kruim. Beste eerappels, ‘t is aalmoal kroem. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kruim , kruum , mannelijk
, binnenste van brood (?) Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
kruim , kruimen , meervoud
, (Zuidoost-Drents veengebied), in De kruimen steekt heur, zie hef het malle vel te pakken (Bco), zie ook krummel Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kruim , krûim
, inspanning , Dé zal krûim koste. Dat zal veel inspanning kosten. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
kruim , kruum
, kruim; kruimels Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht. |
kruim , krèùm , zelfstandig naamwoord
, "energie; kruim: klein afgebrokkeld stukje v. een of andere spijs?; - het zachte binnenste van brood in tegenst. tot de korst; Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - òch èèrm stèùversmikske, wè hèdde tòch wèèneg krèùm (D'16) - ... wat stel je weinig voor!; Van Beek - ""Dà hee heel wà kruim gekost!"" - Dat was hard werken. - Daar heb ik veel moeite voor moeten doen. (Nwe. Tilb. Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959; Henk van Rijen - dè zal hil wè krööm kòsse - dat zal veel energie vergen; A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - ; znw.vr. 'kruim' - het zachte binnenste van brood; zegsw.' erges kröm aachter zette' - ergens kracht achter zetten. WNT KRUIM 2) b) iets fijns, goeds, bruikbaars; degelijkheid, kracht" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |