elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kotsen 

kotsen , kotsen , braken. Ook walgen.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
kotsen , korsten , [werkwoord] , korren, braken. Fri. korje. Holst. kören. Zwi. kotzen. Teuth. coeren.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
kotsen  , kôtse , braken.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
kotsen , kotsen , [werkwoord] , braken, (plat). , uit het Holl.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kotsen , kotse , kotsde, haet gekots , braken; nonsens verkopen. Kots dich mer éns oet, of: laech: laat maar eens horen, wat je op je hart hebt.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kotsen , kótse , overgeven (algemeen).
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
kotsen , kotsen , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, noord, Veenkoloniën) = braken Hai stun door weer veur de deure te kotsen, hai haar teveul dronken (Vtm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kotsen , krotsen , overgeven.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
kotsen , kotse , werkwoord , braken
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
kotsen , kotse , kitse, krotse , overgeven, braken
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
kotsen , kótse , kótstj, kótsdje, gekótstj , kotsen, braken , Kóts dich mer ins oet: vertel maar eens wat je dwars zit.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
kotsen , koetsje , werkwoord , koetsjtj, koetsjdje, gekoetsjdj , 1. overgeven, braken: koetsje wie eine reiger – hevig overgeven 2. spuwen: ich koetsj dich ein aug vol ook spieje, tuffe
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
kotsen , kótse , werkwoord , kótsj, kótszje, gekótsj , braken
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal