elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kontkruiper 

kontkruiper , kōndkroeper , kōndkruper , pluimstrijker, gatlikker. Zie: kōndkroepen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
kontkruiper  , kôntekroeper , vleier.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
kontkruiper , kontekruuper , mannelijk , kontkruiper (slijmerd, vleier.)
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
kontkruiper , kónjtekruupert , mannelijk , kónjtekruupesj , kónjtekruuperke , kruiperig mens.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kontkruiper , kóntekruupper , iemand die graag vleit.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
kontkruiper , kontkroeper , 0 , vleier, slijmer Dat is een mooipraoter, een stroepsmeerder, een kontkroeper (Coe)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kontkruiper , kóntekrûiper , vleier , Zé mér vurziechteg vur dieje kóntekrûiper, die hit'tew stiekem zóó 'n loer gedraojd. Ben maar voorzichtig voor die vleier, die heeft je onverwachts zo een hak gezet.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
kontkruiper , kontekroeper , zelfstandig naamwoord , hielenlikker, slijmerd.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
kontkruiper , kóntekruiper , slijmbal
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
kontkruiper , kóntjekroeper , mannelijk , kont(e)kruiper, flikfooier
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
kontkruiper , kontkrèùper , kontekrùiper , zelfstandig naamwoord , vleier; H. van Rijen (1988): 'kontekrööper' - kontkruiper, huichelaar, onderkruiper; Frans Verbunt: ene kontkrèùper hòlt enen brèùnen èèrm; WBD III.3.1:260 'kontkruiper, kontkruiperd' = vleier; Bont znw.m. - kontlikker, ergerlijke vleier; Biks kòntkrùiper; Dichterlijke definitie door Frans Hoppenbrouwers (CuBra), uit: Kempische karakters; 'n Kontekrùiper houdt van slijmen; wil een wit voetje bij het groot; z'n maten schopt hij in de goot: hij weet dat kennelijk te rijmen.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
kontkruiper , kontekroeëper , slijmbal
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal