Woord: koeioneren
koeioneren , koejeneere
, plagen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
koeioneren , koejeneren , [werkwoord]
, uit het F. coïonner = als coïon (hondsvot) behandelen. , uit de kazerne Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
koeioneren , koejenêre
, [F.: couillonner] plagen, sarren, treiteren. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
koeioneren , koeienére , werkwoord
, Kleinerend, ruw of hard behandelen. Uit Frans coïonner. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
koeioneren , koejeneiere
, koejeneierde, haet of is gekoejeneiert , treiteren. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
koeioneren , koeieneren , zwak werkwoord, (on)overgankelijk
, koeioneren Laot je niet koeieneren, houw der mor op (Emm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
koeioneren , koejeneren
, plagen. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
koeioneren , koejeneren , werkwoord
, 1. pesten, koeioneren, kwalijk behandelen 2. iemand pijn doen in lichamelijk opzicht Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
koeioneren , koejeneere
, plagen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
koeioneren , koejenêêre
, koeioneren. voortdurend pesten en treiteren. iemand het leven zuur maken. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
koeioneren , koeienere
, pesten , da doettie om te koeienere = dat doet hij om te pesten- Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
koeioneren , koejeneêre , koejenieëre , werkwoord
, koejeneertj, koejeneeerdje, gekoeieneerdj , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); koeieneren, pesten Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
koeioneren , koejeneere , zwak werkwoord
, Frans: couillonner - uitkloten; Mar nie dek me van ’n bietje nat laot koeijeneere... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); Iemes die ons goei vuraawerkes platgebraand en doodgekoeieneerd hee... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); Cees Robben – ...stiekem koeieneren... (19600415); - Iemand koeieneren. - Plagen, pesten. (A.J.A.C. van Delft; 1961; in: Nieuwe Tilburgse Courant, ‘Bekoring van dialect’; ‘Typische zegswijzen uit onze streek; uit de volksmond opgetekend’); Audioregistratie 1978 - Mar ge had hier vruuger ok nèt as op de Vèfhèùze, as daor zo iemand was zak zègge die bevobbeld die boere zon bietje zaat te koejeneere… dan waarde nòg nie gelukkeg, hòr! (Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
koeioneren , koejenere
, koejeneerde – gekoejeneerd , sarren; tergen, treiteren Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |