Woord: knikken
knikken , nukken
, zachtkens toeknikken. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
knikken , knikken , [werkwoord]
, part. knikt , knakken. Knik, knak; laagte, b.v. in knikspoor, een spoor op den rijweg, waarin eene laagte is, ook: “dij kow het en knik inn'e band”. Holst. knikken, buigen. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
knikken , nikken
, met eene hoofdbuiging groeten; ook Gron. – Zw. nicka, Deensch nikke, HD. nicken, en: Kopfnicken, Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
knikken , nikken
, Knikken. Nikt maor van jao! nikt u oome maor gendag! Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
knikken , nikken
, Knikken. Nikt maor van jao! Nikt u oome maor gendag! Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
knikken , knikke
, met het oog knikken. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
knikken , knikken , zwak werkwoord
, knikken, een knak krijgen. ’n Toug is eknikt: de tak is geknakt Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
knikken , knikken , [werkwoord]
, 1 knikken. Joa knikken; 2 knakken. n Tak knikken; 3 doorbuigen. Zien knijen knikken. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
knikken , nikken , [werkwoord]
, knikken, toestemmen of groeten. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
knikken , knikng , zwak werkwoord
, knikken, kneuzen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
knikken , nikke , werkwoord
, Hikken, kikken, naar adem snakken. Zegswijze nikke nach geêuwe kenne, geen kik meer kunnen geven. | Hai kon nikke nach geêuwe van loufte. – nikke nach geêuwe kenne van de arremoed, straatarm zijn. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
knikken , knikke
, knikde, haet of is geknik , knikken. Knikke op ’ne verkoup kos geljt: met het hoofd knikken op een verkoop is opbieden. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
knikken , knikken , zwak werkwoord, (on)overgankelijk
, 1. knikken Deur de hagelbuie waren de halmen eknikt (Mep), Pas op kinder, ij moet mij de bloemen niet knikken (Oos), Mien anjers hebben aal de kop knikt (Vtm), Hie knikt deur de knienen (Sle), De rugge van de schoffel knikte mij op die harde grond (Pdh), Ik zal je de beinen knikken! als dreiging (Row) 2. met het hoofd knikken IJ moet niet jao’ knikken aj nee’ bedooult (Eex), Hie knikde en doe bleef e der an hangen bij een verkoping (Sle), zie ook nikken Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
knikken , nikken , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied) = knikken met het hoofd Ze gunk mij veurbij en nikte (Zdw), z. ook knikken Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
knikken , knikken
, knikken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
knikken , nikken
, (Gunninks woordenlijst van 1908) knikken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
knikken , knikken , nikken , werkwoord
, overg.; 1. knikken met het hoofd 2. half breken, knakken, in een hoekige, buigende vorm zijn 3. in percelen hoolt knikken bep. bomen merken zodat duidelijk is wat een perceel is dat gekocht wordt om te hakken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
knikken , knieke , werkwoord
, kniek, kniekte, gekniekt , knakken, breken Pas op dajje ‘t steeltie nou nied en kniekt Pas op dat het steeltje nu niet breekt Deur dien haogelbui gistere binne alle tullepe gekniekt Door die hagelbui gisteren zijn alle tulpen geknakt Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
knikken , knikke , werkwoord
, knikde, geknik , pletten , (luizen pletten) lûis knikke VB: Lûis woerte geknik mêt de näogel van d'n doûm. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |