elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: knapjes 

knapjes  , knapjes  , Belgisch muntstuk.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
knapjes  , knepkes , ternauwernood.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
knapjes , gnappies , bijwoord , Netjes, beschaafd. | Ze perbeert welders gnappies te praten. Opmerking: Ook de vergrotende trap ‘gnappieser’ wordt gebezigd. Vgl. netjeser.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
knapjes , knappies , bijwoord , handig, netjes Dat hej knappies edaone (Flu), Het vreur knappies gisteraovend, de stèerns flikkerden an de locht (Rui)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
knapjes , knappies , bijwoord , 1. op vaardige, nette wijze 2. in vrij sterke mate
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal