elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: klokkenluider 

klokkenluider  , klokkeluujer , klokkenluider.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
klokkenluider , Klòkluder , [zelfstandig naamwoord] , 1 klokluider; 2 scheldnaam voor een Tinallinger.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
klokkenluider , klokkenluder , klokluder, klokkeluder , 0 , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord, Veenkoloniën). Ook klokluder (Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe), klokkeluder (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe) = klokkenluider De klokluder mus vrouger 3 maol de klok luden (Nor), De koster was vrogger bij oens de klokkeluder (Zdw), zie ook luder
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
klokkenluider , klokkeluder , klokluder , zelfstandig naamwoord , de; klokkenluider
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal