Woord: kasteel
kasteel , ketstiël
, kasteel. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
kasteel , kastäil , onzijdig
, kasteel. ’n Kastäil vån ’n hüs. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
kasteel , kestail , zelfstandig naamwoord onzijdig
, kasteel. n Hoes as n kestail. Zie achterkestail. || achterkestail Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kasteel , kẹsjteel , onzijdig
, kẹsjteele , kẹsjteelke , kasteel; groot huis. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kasteel , kastiel , kasteel, kasteil, ketiel , 0
, kastielen , (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook kasteel (Zuidwest-Drenthe, Noord-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied), kasteil (Kop van Drenthe), ketiel = 1. kasteel Wij hebt in Coevern een kastiel (Coe) 2. groot huis Wat hebben die mensken een kastail van een hoes (Rod), Die man hef der ook een groot kesteel staon (Klv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kasteel , kesteel
, kasteel. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
kasteel , kesteel
, kasteel Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
kasteel , kesteel , zelfstandig naamwoord
, et 1. burcht, middeleeuws kasteel 2. kasteel bij het schaakspel Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kasteel , kesjtiel , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, kesjtiele , kesjtielke , kasteel , VB: Sjpiétig genôg ês 't aad kesjtiel van Groéselt ién 't begên van de nuügetiende iew vuur 't groetste dèil aofgebroëke. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
kasteel , kestiejel
, kasteel Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
kasteel , kestilleke
, kasteeltje Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg. |
kasteel , kesteel , zelfstandig naamwoord
, kasteel. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
kasteel , kestieël , onzijdig
, kestieële , kestieëlke , kasteel , Kestieël Hagebrook. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kasteel , kestiël , zelfstandig naamwoord
, kestiële , kestiëlke , kasteel; het kestiëlke van Hael – kasteel Nederhoven (hoort in feite bij Beegden); het kestiël van Hael – het witte gebouw dat deel uitmaakt van het Sint-Annagesticht Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
kasteel , kestieël , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, kestieële , kestieëlke , kasteel Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
kasteel , kastêel , zelfstandig naamwoord
, kasteel; D. Boutkan (1996): (blz. 51) kastêel – kastiltje; kestêel; kasteel; dim: kestiltje Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
Kasteel , Kasteel, het
, Spartastadion Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam. |
Kasteel , Kasteel
, Spartastadion in Spangen (1916) van De Roos en Overeijnder, woongebouw op de hoek Brede Hilledijk en Joubertstraat, voormalig hoofdkantoor van Thomsen’s havenbedrijf (1903) van J.P. Stok Wzn. (1862-1942), voormalig machine- en ketelhuis op het Drinkwaterleidingterrein Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam. |
kasteel , kestie~l
, kestie~le , kestie~lke , kasteel Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |