Woord: kasserol
kasserol , kastrol
, Stoofpan of Kasserol. Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56. |
kasserol , kazzerol
, een soort braadpot. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
kasserol , kasserol , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, kasserolle , kasserölke , pan , kasserol (fr. 'casserole') (vero.) Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
kasserol , kastrol , zelfstandig naamwoord
, braadpan (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
kasserol , kasserol , vrouwelijk
, kasserolle , kasserölke , kookpan , Maak de saus mer in ’t kasserölke Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kasserol , kastrol , kestrol , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, kastrolle/kestrolle , kaströlke/keströlke , braadpan, stoofpan Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |