elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kakken 

kakken  , kakke , kakken. Smaal kakke, geen groote verteringen kunnen maken. Euver de tông kakke, braken. Eemes te kakke zitte, schaakmat zetten.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
kakken , kakken , [werkwoord] , Ain te kakken zetten = iem. in ‘t openbaar beschaamd maken. Over de tonge kakken (Stad) = braken.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kakken , kakke , werkwoord , in de zegswijze bai z’n hiele neer kakke, bang zijn, geen risico durven nemen, zich terugtrekken. – Kakt ’t niet, den rust ’t toch, schertsend gezegd door of van iemand die – in de baas zijn tijd – lang werk heeft met het doen van zijn behoefte of die opvallend vaak zijn behoefte moet doen. – Die kakt ok niet vóór elven (en den is ’t nag zô dun, dat ’t deur ’n rietje ken), gezegd van iemand die zeer gierig of traag van betalen is. – Ientje te kakken zette, iemand voor schut zetten. – Op slag van kakken, op het nippertje, net op tijd. | Hai komt meist altoid op slag van kakken. – ’t Is op slag van kakken, schertsantwoord op de vraag hoe laat het is. – ’t Is kakken zonder douwen, het is erg gemakkelijk, het vergt geen inspanning. – Kakken gaat vóór bakken, al verbrandt ’t broôd, het doen van zijn behoefte gedoogt geen uitstel, het werk wordt er voor onderbroken.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
kakken , kakke , kakde, haet gekak , poepen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kakken , kakken , zwak werkwoord, (on)overgankelijk , kakken Daor achter de wal kuj wal kakken (Dal). Hie hef alles der under kakt (Sle), Moej even kakken? vroeger gezegd tegen kleine kinderen (Row), Achter de hakken kakken in het vrije veld zijn behoefte doen (Ruw), Ik kakke der op ik heb er schijt aan (Ruw), Hij kakt niet veur twaalf uur en as e het döt is het dun (Pdh), ook ...dan muj het er nog mit de knieptange of halen hij is overdreven zuinig (Hgv), Ze hebt hum mooi te kakken ezet belachelijk gemaakt, te kijk gezet (Hgv) *Wel gooud hakt gooud kakt wie veel eet, moet veel naar de wc (Eex); Hej honger Gaot naor Berend Bonger Die hef een hondtien Det kakt oe ien het mondtien (Ruw); Een Drèense koe kan kakken Mit iene keutel op twei hakken Drentse koeien waren nl. smalgebouwd (Hgv); Ik kan drei dingen teglieke doen zèe de olde boer Ik kan kakken en pissen en ook nog de kiepen roepen (Ruw); Dei hier komt kakken En wil het nich zakken Dan mot hij mar drukken Dan zal het wal lukken (Bov)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kakken , kakken , (plat) kakken
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
kakken , kakke , kakken , Kakke gi vur’t bakke, al is d’n oove hiit. Kakken gaat voor het bakken, al is de oven heet. Acute zaken gaan altijd voor.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
kakken , kakke , werkwoord , kakde, gekak , kakken , Oud kinderspel: kakke sjtole mèije. (zie supplement); behoefte (zijn behoefte doén) kakke; schijten kakke
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
kakken , kakke , ’t is kakke zonder douwe! het gaat wat al te gemakkelijk
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.
kakken , kakke , zwak werkwoord , kakke - kakte - gekakt , "kakken, defaeceren; Kwart veur kakke: lòt oew broek mar vast zakke. A.J.A.C. van delft - ""Dat vrouwtje zou wel op 'n stuivertje kakken"" zegt men schertsend, waar een meer beschaafde spreekt van ""Hemmetje raak m'n rokje niet"". (Nieuwe Tilburgsche Courant - 27 april 1929; Van vroeger dagen 111: Spreektaal); MP gez. Kakke gao vur't bakke. Mandos & Van de Pol, De Brabantse spreekwoorden:  as ge krooten it dan kakte bloed (JM'50) - het is je eigen schuld. Mandos & Van de Pol, De Brabantse spreekwoorden:  oover zen tóng kakke ( Daamen - Handschrift 1916: ) - overgeven (ook van dronkenschap; Lechim - Jullieje Sjarel hee 'nen auto/ Hij kan gewoon niemir te voet; Irst gao'tie dè rotding vatte/ assie efkes kakke moet.' (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: 't Mot ergens; vendaon koome'); Piet van Beers - We ginge saome meej den hond/ want die moes èfkes kakke. (uit: 'Störm oover Nederlaand...', 27-10-02); Piet van Beers - 't Eete is goed èn de slaoj isser mals/ èn 't vlêes wort in oolie gebakke./ Èn... 't vurdéél daorvan is... ge ròkt nie verstòpt./ Èn... ge kunt èlken dag fèèn gòn kakke. (uit: Groeten uit Mallorca; www.CuBra); Piet van Beers - Vruuger ha´n de èèrme meense/ gin van allen ´n W.C. Mar…toen zaate ze te kakke/ op “´t Höske” of “de Plee”. (Uit: De Poepdôos…; www.CuBra); Elie van Schilt - As de kraante gelezen waren dan werden die zorgvuldig in vierkantjes gescheurd. In de plee, zaat neffen de deur unne grote spééker en daor wieren die blaoikus aangeprikt. We hadden toen nog gin puuzeltjes; duurde ut un bietje lang vur ut kakken hillemal klaor was, dan konde de tèèd vullen mee die stukskes kraant te lezen. Kon alléén mar overdag, want licht op de plee, dat kwam pas veul laoter. (uit: 'De plee', www.cubra, ca. 2002); WBD III.4.2:37 kakke - schijten; WBD III.1.1. lemma ontlasting hebben – ook in Tilburg; Bont kak?(n) zw.ww.intr. 'kakken'; Goem.KAKKEN - kak?, wkw (rg.): kakken gaat vóór bakken; Antw. KAKKEN zie wdbb. spr. Kakken ga(at) veur bakken, al staat den oven heet"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal