Woord: invreten
invreten , [minderen] , invreten , intransitief werkwoord
, minderen, inkorten. Het gras vreet in, d.i. het mindert, de weide, nog onlangs zoo rijk van gras voorzien, is sedert eenige dagen hard ingevreten. Overdragtelijk, wegbrokkelen, ondermijnen, sloopen; vandaar: invretende kanker. Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend. |
invreten , invraete
, vraeij, vrits, vrit, vroot, gevraete , invreten. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
invreten , invreten , [werkwoord]
, Dat vret hou langer hou daiper in. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
invreten , infrete , werkwoord
, Door vreten of grazen verminderen. | ’t Gras freet al puur in. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
invreten , ivraete
, vrout in, haet of is igevraete , invreten. De potsjtouf is al gans igevraete van de ros: de potkachel is al behoorlijk ingevreten door de roest. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
invreten , invreten , sterk werkwoord, onovergankelijk
, invreten De haat zat er zo diep invreten (Sle), Die breurs zaten vake te harrewarren, maor het vrat niet in was niet blijvend (Bei), Het kaarnpolsie mag wel verneid wörden, het begunt aordig in te vrèten (Koe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
invreten , invreten , werkwoord
, invreten van met name bijtende stoffen, roest e.d., op die manier aangetast raken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
invreten , invrèten , werkwoord
, invreten. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |