Woord: ijzig
ijzig , [akelig] , ijzig
, akelig, naar, griezelig, om bang voor te zijn; ‘eng.’ - Een ijzig gezicht, b.v. van een gapende wonde. IJzige jongens! nare jongens! Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen |
ijzig , iezig
, ijzig. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
ijzig , ijzig , aizig, iezig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, (Krs: Wijk, Lang, Coth, Werk, Hout, Scha; LPW: IJss, Mont, Bens, Lop, Cab, Pols) iezig (KRS: Lang, Bunn), aizig (LPW: Lop) gevaarlijk Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
ijzig , iezig , bijvoeglijk naamwoord
, ijzig *Mit iezige miste / Binnen drei daegen / Vorst in de kiste (Smi) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ijzig , iezeg
, ijzig. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
ijzig , iezig , bijvoeglijk naamwoord
, 1. koud als ijs 2. zich ijzig opstellend, gedragend Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
ijzig , ijzegen aerepel , uitdrukking
, Glazige aardappel Slechte aerepels van ’t jaer; veul ijzege en waaineg blom Slechte aardappels dit jaar; veel glazige en weinig kruim Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
ijzig , iezig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, ijzig, door merg en been gaand. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
ijzig , iesderig
, ijzig, ijzingwekkend (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
ijzig , iezig , iezelig
, 1. akelig; 2. heel erg: iezig warm, iezig heit. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
ijzig , iezig
, ijzig Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
ijzig , iezig , bijvoeglijk naamwoord
, iezige , ijzig; iezig kaôd – ijzig koud Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
ijzig , iêzig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, ijzig Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |