Woord: hobbelen
hobbelen , hoeppele
, hobbelen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
hobbelen , hobbeln , [werkwoord]
, hobbelen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
hobbelen , hoebele
, hobbelen, schudden (hobbelen op een landweg). Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
hobbelen , hóbbele
, hóbbelde, haet gehóbbelt , hobbelen; schaven. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
hobbelen , hobbeln , hoppeln, huppeln , zwak werkwoord, onovergankelijk
, Ook hoppeln (Zuidoost-Drents zandgebied in bet. 4.) en huppeln (Zuidoost-Drents veengebied in bet. 4., Zuidwest-Drenthe, zuid in bet. 1.) = 1. hobbelen Wat kan dat kind hobbeln op het neie hobbelpeerd (Ruw), Die wagen hobbelde der over over die hobbelstraot (Sle), Der hobbelde een boerenwagen over de zandweg (Scho), Ach wij hobbelt wel met wij doen wel mee, ook al gaat het niet zo goed (Pdh) 2. in slaap wiegen (Zuidoost-Drents veengebied) Je moet dat kind even hobbeln (Klv) 3. (onpers.) ruzie hebben (Zuidwest-Drenthe) ’t Hobbelt nog wel ies tussen die twee (Die) 4. op een (sukkel)drafje gaan (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe), IJ moet dat peerd beter anmennen het hobbelt der ja over (Eex), Heel in de veerte komp een boer mit peerd en wagen an hoppeln (Coe) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hobbelen , hobbelen , werkwoord
, 1. hobbelen, hobbelend gaan, moeizaam gaan 2. ruziën, tekeergaan tegen elkaar Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
hobbelen , obbelen , werkwoord
, obbelen, e-obbeld , hobbelen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
hobbelen , hoebele , werkwoord
, hoebeltj, hoebeldje, gehoebeldj , hobbelen Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |