elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: heup 

heup , hüppe , vrouwelijk , hüppe , heup.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
heup , höpe , vrouwelijk , heup.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
heup , huft , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Heup. Thans onbekend. || Dit werck quam voort van Evaes huft, als sy van Adam was bevrucht ... De mensche mag wel dencken met een sucht: Och dit veroorsaeckt Evaes huft, de eerste moeder van den mensch, heeft ons gebracht tot beter wensch, Saenl. Wassende Roos 20. – Het woord huft, hüft, is ook in het Oost-Fri. en Wangeroogsch-Fri. bekend(KOOLMAN 2, 112). Ook KIL. vermeldt: “hufte, Sicamb. j. heupe, coxa, coxendix”. Evenzo Mnd. huf en hufte. Vgl. ook Hgd. hüfte, heup.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
heup  , hööp , heup.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
heup , huppe , vrouwelijk , huppen , heup. Het op de huppen hebben: uitgelaten zijn.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
heup , heup , [zelfstandig naamwoord] , hup, de heup. Stad heupe. , (Hogeland en Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
heup , hup , huppe , [zelfstandig naamwoord] , ook: heup (Hogelanden Westerkwartier) = 1 heup; 2 (verouderd) een rol, die de vrouwen vroeger op de heupen droegen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
heup , huppe , [zelfstandig naamwoord] , De huppe is oet ‘t pòtje (Oldambt en Westerwolde) = de heup is uit het gewricht. || hup
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
heup , huppe , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , hupn , hupken , heup
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
heup , häöp , vrouwelijk , häöpe , haöpke , heup.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
heup , hup , heup.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
heup , hup , heup.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
heup , heup , heupe, hup, höp, huppe , 0 , heupen , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook heupe (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, veengeb. Oost-Drenthe), hup of höp (Zuidoost-Drents zandgebied), huppe (Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied) = heup Ik heb een versleten heup (Bui), Dat mèensk lop aaid met het kind op de heup (Emm), Ik heb ’t zo in de heupen ik kan haost niet lopen (Bov), ’t Is mij vandage in de heupe scheuten (Klv), Mien va löp maank en nou hef hij de goeie heupe ook nog ebrèuken (Hgv), As die ’t op de heupen hef kuj oe wel klaormaken het te pakken heeft (Noo), zo ook Hie hef ’t weer op de heupen hie wil alles in ien dag klaor hebben (Sle), Die hef ’t op de heupen is erg onrustig (Zwin), Het pèerd hef de hup vergleen het heeft de heupen niet even hoog (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
heup , eupe , heup
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
heup , hup , heupm , heup. Hie hef piene in ’t hup. Hie krig ’t op de heupm.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
heup , huüp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , huüpe , - , heup , VB: 'r Hèt 'n noûw huüp krège en noé ês 'r van de pyng aof.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
heup , eupe , zelfstandig naamwoord , heup.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
heup , hup , huppe, huup , heup.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
heup , huuep , vrouwelijk , huuepe , heup , Ein noew huuep. ’t Op zien huuepe höbbe.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
heup , heup , huuëp , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , heupe/huuëpe , heupke/huuëpke , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); heup
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
heup , heup , zelfstandig naamwoord , heup; Brabantse spreekwoorden (Mandos): ge moet ze aaltij boove de heup vatte, dan bevèùle z'oe nie (Handschrift Daamen 1916)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal