Woord: hengst
hengst , hengest , mannelijk
, hengeste , hengst. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
hengst , hengst , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, zie boere-karhengst. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
hengst , hings
, hengst. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
hengst , hingst , [zelfstandig naamwoord]
, hengst. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
hengst , hengs , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, hengsn , hengsjen , hengst Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
hengst , hengst , mannelijk
, klap ’nen flinken hengst vör de kop kriêge Een flinke klap tegen het hoofd krijgen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
hengst , hingst , hienst , zelfstandig naamwoord
, Variant van hengstst. Verouderde variant hienst. Vgl. Fries hynst. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
hengst , héngs , mannelijk
, héngste , héngske , hengst. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
hengst , hingst
, roepnaam voor de hengst. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
hengst , hengst , 0
, hengsten , klap Za’k oe ies een hengst an de kop geven (Eli) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hengst , hingst , hingste, hingse, hinkse, hengste, hengst , 0
, hingsten , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook hingste of hingse (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe), hinkse (Zuidwest-Drenthe, noord), hengste (Zuidwest-Drenthe, zuid, Veenkoloniën), hengst (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drenthe, Veenkoloniën) = 1. hengst Hij moet met ’t peerd naor de hingst (Row), Mien va zeg Aj met ’t peerd naor de hengst gaot muuj zörgen daj ’s mörgens de twiede bint dan wördt e altied drachtig (Pdh), Hij houwt as een hingst slaat als een hengst (Bco) 2. lomp persoon (Veenkoloniën) Dat is een hengst van een kerel (Erf) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hengst , engst
, hengst Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
hengst , hengs
, hengst. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
hengst , hingst , zelfstandig naamwoord
, de; 1. hengst 2. zwaargebouwde kerel 3. flinke klap Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
hengst , haaiñst , haiñst, heiñst, hingst, hengst , zelfstandig naamwoord
, haaiñste, heiñste, hingste, hengste , haaiñstsie, heiñstie, hingstsie , hengst Hengsten die voor de fok waren afgekeurd werden verkocht om in de stad sleperswagens te trekken Ook haiñst, heiñst, hingst; Zôô zuur azzen haaiñst In deze uitdrukking is haaiñst een hengst. De uitdrukking is ook van toepassing op kwaadaardige personen; haiñst [O] hengst Zie haaiñst Ook heiñst, hingst; Zôô zuur as een haiñst [O] buitengewoon zuur; hingst dekhengst; hengst [O, Barg] klap, drijver, slag Ik kreeg een hengst voor m’n harses Ik kreeg een klap voor mijn kop Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
hengst , hyngs , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, hyngste , hyngske , hengst , VB: Dè boer het de sjoensten hyngs van gaans d'n ömtrêk.; bruut VB: 'nne Groeteren hyngs es dè köms te op de gaanse wèreld neet mie tiënge; zoe sjtérk wie 'nnen hyngs sterk (zo sterk als een paard); zoe sjtérk wie 'nnen hyngs) Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
hengst , engst , zelfstandig naamwoord
, 1. hengst; 2. klap. Za-k oe is een engst gèven? Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
hengst , hingst
, hengst Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |
hengst , hingst
, hingste , 1. hengst 2. lomperd Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
hengst , hingst , zelfstandig naamwoord
, hingste , hingstje , hengst Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
hengst , hingst , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, hingste , hengst Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
hengst , hèngst , zelfstandig naamwoord
, WBD hengst, ongesneden mannelijk paard; WBD klòphèngst, klaphingst - slecht gesneden hengst, in Hasselt: 'piet'; WBD gebrooken hèngst - hengst waarbij door het castreren een darmuitstulping optreedt; WBD hèngstvölle, hèngstvulletje - mannelijk jong van een paard; WBD kèrhèngst - lomp paard; WBD bè den hèngst haawe vv.e.merrie) - bij de hengst brengen (ter dekking); WBD III.1.2:34 'hengst' = slag; ook: 'peer, fleer,'enz. Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch (1899): HENGST zelfstandig naamwoord mannelijk: - Zuren hengst - zuur roggebrood Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
hengst , hings
, hengst Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |