elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: grijzen 

grijzen , grizen , onpersoonlijk werkwoord , medelijden, ook wel afgrijzen verwekken. Angels. greosan, horrere. Ook Fri. Griselen, rillen van afgrijzen. Griis, en mensche-griis, afgrijselijk voorwerp. Angels. grislic. Eng. grisly, ijselijk.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
grijzen  , grijze , grijnen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
grijzen , griezen , [werkwoord] , ‘t grist, ‘t grees mie tou, ‘t het mie tou grezen , griezeln. Woar grist n jonk haart innerlieker veur as veur ondankboarhaid?
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
grijzen , groize , werkwoord , Zie ‘grois zoeke’ onder grois.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
grijzen , griezen , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = 1. grijs worden Heur haor begunt al te griezen (Eel), De heide begunt te griezen, zegt ze as er een nachtvorst over ewest is. Dan was de hunnig der ook uut verdwenen (Pes) 2. bloeien (N:Scho) ‘...dat de heide begint te bloeien, te grijzen’
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
grijzen , griezen , werkwoord , gruwelen, gruwen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
grijzen , griezen , werkwoord , grijzen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
grijzen , grieze , zelfstandig naamwoord , de; een grijze haar
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
grijzen , grèèze , zwak werkwoord , Pierre van Beek – ooveral meej zene grèèzen bè zèèn - bemoeizuchtig zijn, zich niets laten ontgaan. Henk van Rijen –  'Hè zit ooveral meej zunne grèèze tusse' - Hij bemoeit zich overal mee. werkwoord; Henk van Rijen –  grijzen, grijs worden; grijs; WBD III.1.4:204 'grijzen' = grijnzen; WBD III.1.4:265 'grijzen' = mokken; WBD III.1.4:251 'grijnzen' = huilen; WBD III.1.4:252 'grijnzen' = drenzen; WBD III.1.4:270 'grijnzen' = een lelijk gezicht trekken
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal