elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: graven 

graven , graven , voor begraven, wanneer van het ter aarde bestellen van eenen doode gesproken wordt, vooral onder de lagere volksklasse. Het was oudtijds in die beteek
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
graven , graven , sterk werkwoord , grôf, egraven , graven.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
graven , groaven , groab’n , (dat echter minder gehoord wordt), voor: spitten, omspitten; de toene groaven (Oldampt) = toen hoaken (Westerkwartier, Hoogeland) Zie: hoaken.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
graven  , grave , graaf, gruëfs, gruëf, groof, gegrave , graven.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
graven , grääven , gröuf, egrääven; dů grefst, hei gref , graven
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
graven , groaven , [werkwoord] , ik groaf, doe grafst, hai graft, ik gruif, ik grouf(Hogeland en W.K.)); ik heb groaven , 1 graven; 2 omgraven. Hai let zien toen groaven; 3 door graven uitdiepen. n Sloot groaven heeft dus 2 betekenissen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
graven , houken groaven , [werkwoord] , de bij het ploegen overgebleven hoeken van n kaamp laand omgraven.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
graven , greven , [zelfstandig naamwoord] , grevens , das (het dier). “Grevings” worden genoemd in Maandblad 1941, 23, te Scharmer-Harkstede. , verouderd
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
graven , greawn , sterk werkwoord , verleden tijd: greuf, greuwn, verleden deelwoord: egreawn , graven
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
graven , grave , werkwoord , Graven. De vervoeging luidt: grave – groef/graafde – groeven/graafd.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
graven , graave , grouf, haet of is gegraave , spitten. Tösjen hals en nak graave: voor de hand en ondiep omspitten.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
graven , graem , graem, egraem , graven.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
graven , graven , graeven, graoven , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook graeven (Zuidwest-Drenthe, noord), graoven (Noord-Drenthe) = graven Vrogger mus elk zien eigen put graven (Wee), Wij moet nog een sloot an het laand langs graven (Sle), Hij greuf altied zoveul dagwark törf (Klv), Hai graf zien aigen graf richt zichzelf te gronde (Rod), of Ie mut niet altied in het olde zitten te graven te wroeten (Hol)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
graven , graven , werkwoord , graven
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
graven , graavm , ik grave / graevm; iej graef / graavm; hie grâf / graavm; wie graeft / graevm; ik heb egraevm , graven.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
graven , graove , graven , Mén hundje is aalté beezeg meej graove, héij dènkt dét'ter knéntjes ónder zitte. Mijn hondje is altijd bezig met graven, hij denkt dat er konijntjes onder zitten.
Voltooid deelwoord gegraove. De jóng zén ôn't speule in de zandbak ze hébbe'ner al 'n hil gat in gegraove. De kinderen zijn aan 't spelen in de zandbak ze hebben er al een hele kuil in gegraven.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
graven , greven , graeven , meervoud , kanen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
graven , greven , graeven , werkwoord , graven
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
graven , graove , werkwoord , groof, gegraove , graven , (afw. vormen o.t.t. dich greufs, hër greuf) VB: E loëk graove, de gaansen daog ién de moostem graove.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
graven , graove , graven
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
graven , grave , ich graaf, doe greufs, hae greuftj, groof, grov , graven, spitten
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
graven , grave , werkwoord , greuftj, groeëf/groof, gegrave , graven
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
graven , graove , sterk werkwoord , graven; B graove - groef - gegraove; - geen vocaalkrimping; Der waar gin gat gegraove, de grond waar te hard bevroore gewist. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007); WBD III.4.2:68 'graven' - graven v.e. pijp in de grond door konijnen; ook genoemd: 'dabben', 'buten', 'wroeten', 'een hol maken'; WBD III.1.2:73 'graven' = een kuil graven; ook: 'spaden'
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal