Woord: gorgelen
gorgelen , gōrrêln
, gorgelen, de keel spoelen; de hals gōrrêln = de keel gorgelen; gōrrelwoater = gorgelwater, gorgeldrank; gegōrrel = gegorgel. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
gorgelen , görgele
, gorgelen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
gorgelen , giörgelen , zwak werkwoord
, gorgelen Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
gorgelen , gorreln , [werkwoord]
, zie: goddeln. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
gorgelen , gorreln
, gorgelen Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
gorgelen , górgele
, górgelde, haet gegórgelt , gorgelen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
gorgelen , gorreln , gurreln, görreln, gorgeln
, Ook gurreln (Zuidwest-Drenthe, zuid), görreln (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid), gorgeln (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe, jonge vorm) = gorgelen Aj het in de hals hebt, dan gorrel mor met zoltwater (Hoh), Vrogger gorrelden, ...görrelden ze met aloen (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gorgelen , görgelen
, 1. gorgelen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: rochelen Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
gorgelen , görgeln
, gorgelen. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
gorgelen , gorrelen , werkwoord
, gorgelen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
gorgelen , gurgele , werkwoord
, gurgel, gurgelde, gegurgeld , gorgelen Hij kreeg een flessie goed om te gurgele, maor hij gong impesant deur mè pruime Hij kreeg een drankje om te gorgelen, maar intussen ging hij door met pruimen (kauwen van pruimtabak) Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
gorgelen , guelgere , werkwoord
, guelgerde, geguelgerd, guelgerenterre , gorgelen , VB: De môs mer 'ns guelgere mêt zaat wäoter, daan gèit dy kèlpyng waol uüver. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
gorgelen , görgele
, gorgelen Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
gorgelen , görgelen , werkwoord
, görgelen, egörgeld , gorgelen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
gorgelen , gùrgele
, gorgelen Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
gorgelen , gurgele
, gorgelen Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |
gorgelen , gäörgele , werkwoord
, gorgelen Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
gorgelen , görgele
, görgelde – gegörgeld , gorgelen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |