elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: glibberig 

glibberig  , glibberig , glad.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
glibberig , glibberg , [bijvoeglijk naamwoord] , glibberig.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
glibberig , klibberg , [bijvoeglijk naamwoord] , kleverig. Klibberge hannen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
glibberig , glibberig , glibbig , Ook glibbig (wb:Bor) = glibberig Bij veul regen is de zandweg soms glibberig (Eel), De straote was zo glibberig en nat (Hav)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
glibberig , glibberig , glibberig
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
glibberig , glisterig , gliesterig, glisserig, glidderig , bijvoeglijk naamwoord , enigszins glad, glibberig
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
glibberig , glibbertig , bijvoeglijk naamwoord , glibberig , VB: Dy oranje sjlekke zién van dy glibbertige bieste.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
glibberig , glibberig , gladheid
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal