elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gewas 

gewas , gewas , onzijdig , gewas.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
gewas , gewas , voor: het wassen, de groei; an ʼt gewas komen = opkomen van het gezaaide of ʼt geen geplant of gepoot is, zooveel als: aan ʼt groeien komen. Eigenl. een iteratief van wassen. Vgl. ansloagen [en zie ook:] ankomen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
gewas  , gewas , Op ein los gewas, enkel op losse gezegden.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
gewas , gewas , zelfstandig naamwoord onzijdig , 1 ‘t gewas, de veldvruchten. Hou stoan joen gewazzen?; 2 Op ‘t gewas hebben = verbouwen, kweken. Aan ‘t gewas komen = beginnen te groeien. Eerappels komen al mooi aan ‘t gewas, ze moaken al n mooi gewas; 3 gestalte. Zo in de Magels van Geert Teis. Ik bin klaain van gewas moar, Moar dat dut hom ‘t nait!; 4 uitwas, gezwel. Hai het n gewas boven op kòp.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gewas , gewas , zelfstandig naamwoord, onzijdig , gewasn , 1 oogst te velde, 2 gekweekte plant
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
gewas , gewas , onzijdig , gewasse , gewėske , gewas.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gewas , gewos , gewas , gewossen , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook gewas (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Noord-Drenthe) = 1. gewas Het gewas staait er goud veur (Een) 2. gezwel Mien oompie haar ain hail maal gewas op de rugge (Vtm), Hij had een mal gewos an het heufd (Vle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gewas , gewas , zelfstandig naamwoord , et 1. gewas 2. uitgroeisel, uitwas
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gewas , gewaas , zelfstandig naamwoord , gewas; Kees en Bart – Tilburgsche Post ca. 1935 – houtgewaas; A.P. de Bont – zelfstandig naamwoord o. 'gewaas' - gewas, wasdom, groei, gestalte
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal