elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gewaagd 

gewaagd  , gewaog , gewaagd.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
gewaagd , gewoagd , [bijvoeglijk naamwoord] , gewaagd. n Gewoagde ondernemen. Ze bin aan mekoar gewoagd. Dat pak is ter aan gewoagd = is voor dat werk niet te goed.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gewaagd , gewaog , gewaagd. ’t Is gewaog um met z’on storm nog aover de Iesel te gaon.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
gewaagd , gewaogd , waogd , bijvoeglijk naamwoord , gewaagd; in an mekeer waogd wezen niet voor elkaar onderdoen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gewaagd , [gevaarlijk] , gewaogd , bijvoeglijk naamwoord , gewaagd.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal