elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: geluk 

geluk , luk , Geluk.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
geluk , geluk! , vergezeld gaande van een handslag: het zegel op een gesloten koop. Gron. eveneens, en daar: geluk geven = toeslaan; geluk kriegen = kooper worden.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
geluk , gelük , lük , onzijdig , geluk.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
geluk , geluk , toeslag; geluk geven = toeslaan, ook: touslag geven; geluk (ook: zegen) kriegen = aangenomen worden als kooper. Bij den veehandel is men gewoon elkander in de vlakke hand te slaan, menigmaal zonder daarbij het bod te verhoogen of iets te laten vallen. Bij den laatsten, den toeslag (touslag) is de verkooper gewoon te voegen: geluk tʼr mit! of: zegen dʼr mit! ook alleen: geluk! of: zegen!
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
geluk  , gelök , geluk.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
geluk , gelok , geluk , zelfstandig naamwoord onzijdig , ook: geluk (Hogeland en Westerkwartier) =geluk. ‘t Gelok daint hom. Hai dee ‘t op goud gelok. Ain gelok wìnsken. Gelok geven, doet de verkoper die een bod aanneemt: de koper krigt gelok. Spr. n Ons gelok is meer as n pond verstand. Dij ‘t gelok het, gaait mit de broed noa bèrre. Gouder gelok = bij geluk, ook bie gouder gelok. ‘t Is bie gouder gelok weer veurnander.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
geluk , gelukke , zelfstandig naamwoord, onzijdig , gelukkige omstandigheid
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
geluk , geluk , zelfstandig naamwoord , in de zegswijze ’n ons geluk is meer as ’n pond verstand, met een beetje geluk kan men vaak meer bereiken dan met veel (intellectuele) inspanning. – Ientje geluk geve, akkoord gaan met een door de koper bedongen prijs. (Ook kortweg: luk!) – Jij benne maar weer in ’t geluk, jij treft het maar weer, jij hebt maar weer geluk.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
geluk , luk , zelfstandig naamwoord , Geluk (verouderd). Zegswijze ientje luk (geluk) geve, met handslag akkoord gaan met de koop en de koper gelukwensen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
geluk , gelök , glök , onzijdig , geluk, ’t Gelök is rónjt, ’t vilt den eine oppẹ kop en den angere in de mónjt: geluk is wisselvallig. De eine löp ’t nao en den angere ként ’t neit kriege: idem. ’t Gelök is mit de deugeneite: het geluk is vaak met degenen, die het he
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
geluk , geluk , gelok , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook gelok (Zuidwest-Drenthe) = geluk Daor heb we nou net geluk met had (Klv), Het geluk zit hum wal met (Wijs), Zie meugt van geluk spreken, dat ze der zo ofkommen bint (Gie), Het is een geluk bij een ongeluk een meevaller bij alle tegenslag (Geb), Ieje, ie koomt nog van geluk onder de tram je hebt ook altijd geluk (Noo), In het geluk trappen een koeflart (Mep), Hij is er op good geluk hengaon (Hijk), Het geluk is hum op de haand hij heeft het geluk aan zijn zijde (Bei), Dat is ok meer geluk as wiesheid (Ros), Gelok zat ’m niet mit (Hgv), Aj het geluk mar met hebben, dan kom je met een dubbelie de wereld deur (Klv), Het geluk lat hum in de steek het lukt niet meer (Zwe), Hie hef het geluk an zien zied (Eex), Het geluk laacht hum aaid toe (And), Per geluk heb ik dat niet daon gelukkig (Sle), Hij kun zien geluk niet op (Hijk), Het geluk lop hum met een straoltie bij het gat langs hij heeft altijd mazzel (Bor), Gien geluk op de rugge en niet naoroepen gezegd door de koopman; ik kom niet op mijn bod terug en als ik kom, bied ik minder (Sle), Ik heb hum gelok egeven heb het hem voor dat geld gelaten, gezegd bij het afsluiten van een koop (Hgv), zo ook Gelok mit het schaop met als antwoord: Gelok mit het geld (Ruw), Ie mut er het gelok ook an laoten zitten men moet niet teveel vragen, de koper moet ook wat verdienen (Hgv), zo ook Ie mut het gelok der ook niet ofhalen (Hgv), Gelok in neijaor gelukkig nieuwjaar (Dwi) *Zunder geluk vaart niemand wel (Dal); Veul geluk gef weinig zörgen (Eex); Der is gien ongelok zo groot of der is wel een gelokkien bij (Bro); Het geluk is met de dommen het is mazzel, geen wijsheid (Wed); Geluk in het spel, ongeluk in de liefde (Dro); Gelok is niet te koop (Dwi); Aine zien geluk is een aander zien ongeluk de één zijn dood is de ander zijn brood (Vtm); Een ons geluk is meer as een pond wieshaaid (Row) of Een dubbeltien geluk is mèer as een kwartien wiesheid (Oos); Gelok neijaor, aj mij niks geeft, trek ik oe an het haor (Hgv); Gelok neijaor, pak de katte bij het haor / Trek de hond an de starte / Kriej een witte en een zwarte (Hgv); Geluk hebben is waarm schieten en het gat niet verbranden (Bor); Aj het gelok in de buze hebt, hej het niet in de portemenee (Dwi); Een aovendspin brengt geluk in (Dro)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
geluk , geluk , 1. geluk; 2. de koop is gesloten (gezegd op de veemarkt wanneer na onderhandelen met “handjeklap” tussen koper en verkoper overeenstemming is bereikt over de koop van een dier) (Kampereiland, Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
geluk , gelok , zelfstandig naamwoord , et; geluk; gelok-zegen-in-de-bri’jpot tussenwerpsel, hoera: er komt een gunstige verandering, een oplossing; gelok-zegen-in-’t-ni’jjaor tussenwerpsel, gezegd als nieuwjaarswens
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
geluk , gelök , zelfstandig naamwoord, onzijdig , - , - , geluk , VB: 't gelök löp 'm nao.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
geluk , gelök , onzijdig , geluk , ’t Gelök is mètte goddeloze. Vies gelök höbbe: veel geluk hebben.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
geluk , gelök , zelfstandig naamwoord, onzijdig , gelökske , geluk
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
geluk , geluk , zelfstandig naamwoord , "geluk; Van Delft - - Een boer zegt: ""Als geluk en schoon weer bij elkaar schieten, dan kalft den os"", waar wij zeggen: ""Als de as breekt, valt de kar"" of ""Als de hemel valt, zijn alle musschen dood"".(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929); Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - Ast geluk ènt goej weer bè mekaare slao, jè dan kant gebeure dèt lukt (D'16) - Als het geluk en het goede weer samengaan, ja dan kan het gebeuren dat het lukt. Variant: ast geluk ènt goej weer bè mekaare slaope ('67); WBD III.1.4:193 -'geluksvogel' = idem; Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - zoo gelukkeg as nen hónd die òp zene verjòrdag verzoope wordt (D'16) ‘gelukkeg’ ironisch voor: ongelukkig; Variant: ge ziet erèùt as ene jóngen hónd die òp zene verjaordag verzoope wordt ('69)"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal