Woord: gedienstig
gedienstig , gedeenstig
, gedienstig. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
gedienstig , gedainsteg , [bijvoeglijk naamwoord]
, gedienstig. n Gedainstege = een dienstbode, een helper. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
gedienstig , gedeinstich
, gedeinstigger, gedeinstichste , gedienstig. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
gedienstig , gedienstig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Var. als bij dienst = gedienstig, hulpvaardig Gao doe is even overende en wees ook is even gedainstig (Vtm), Die wil ok even gedienstig wezen en dan brek heur alles kepot (Klv), Zij was zo gedeinstig, dat ze der noe mit zit ze is zwanger, omdat ze zo ‘bereidwillig’ was (Bco), Aj al te gedienstig binnen, dan bi’j op de duur niet veule meer in de rèken (Mep), Dei man is zo gedainstig as een schoubössel (Eco) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
gedienstig , gedîênstig
, (Gunninks woordenlijst van 1908) gedienstig Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
gedienstig , gedeenstig , bijvoeglijk naamwoord
, dienstwillig , VB: Dat ês e gedeenstig mèitske, altiéd sjtèit 't vuur dich vêrdig.; gedienstig gedeenstig VB: Dè joûng ês zoe gedeenstig, de hôfs mer te himme en 'r sjtèit al vêrdig vuur dich. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
gedienstig , gedeenstig
, gedeenstiger, gedeenstigst , gedienstig Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
gedienstig , gedeenstig , bijvoeglijk naamwoord
, gedeenstige , gedienstig Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
gedienstig , gedeenstig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, dienstbaar, dienstwillig Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |