elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gans 

gans , ganse , Gansen.
Bron: J.A.V.H. (18e eeuw), Haagsch Nederduitsch woorden-boekje. Den Haag: Johannes Mensert. Uitgegeven in: Kloeke, G.G. (1938), ‘Haagsche Volkstaal uit de Achttiende eeuw’, in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 57, 15-56.
gans , gannes , gannies , zie: elfribbe. Zal staan voor: gans, of: gansje. Het Nederl.: domme gans = eenvoudig meisje; maak dat de ganzen wijs! = speld dat onnoozelen, botteriken op de mouw. Gron. geeze, gooze, geezegooze, schimpnaam voor: eenvoudig vrouwspersoon. Oostfr. gȏske, gö̂ske, fig. een klein, goedaardig, onnadenkend, dom, licht te bedriegen meisje; Neders. oole goos = eenvoudig mensch. Westf. gös, Neders. goos, Eng. goose = gans.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
gans , gôs , ganze , vrouwelijk , gôse , gans.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
gans  , gaas , genske , gans.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
gans  , gans , (lang uitspreken) , geheel. Gans good, heel goed.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
gans , gaons , gaonze , geansien , gans. Het lop em op ’n geansien.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
gans , gangs ,   , (zelfstandig naamwoord) , gans.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
gans , gangs ,   , (bijwoord) , nog bewaard in: Gangs iet ezien!, heel niet.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
gans , gaans , [bijvoeglijk naamwoord] , vrij wat. Hai har gaans senten. Dat kòst ook alweer gaans (senten). , (Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gans , gans , [bijvoeglijk naamwoord] , geheel. De ganse stad. Niet Westerkwartier; wel aldaar gaans. || gaans
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gans , brödgans , [zelfstandig naamwoord] , broedende gans.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gans , gaans , gaanze; gaze , [zelfstandig naamwoord] , nevenvorm van gans; Westerkwartier en Hogeland de enige vorm. || gans
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gans , gans , [zelfstandig naamwoord] , ganzen, gaanzen , ook: ganze (Westerwolde); gaans (Hogeland) =gans. Hai lòpt net as n gaans op glad ies. (Hogeland) = heel voorzichtig. Hij is nijt onder de ganzen oetbröd (Westerwolde) = hij is bij de hand. Ik schal die de ganzen zijn loaten (Westerwolde), dit zegt men als men een kind optilt, door ‘t hoofd tussen beide handen te nemen. De man n vogel en de boer n gans! = eer aan wie ere toekomt. Kinderdeuntje bij een kringspel van meisjes: Doar kwam n gans van Saksen, Van Saksen kwam n gans, Veur in de wiegeschommel, Achter in de ziegerommel Wup! zee de gans, Weg was de gans! Bij wup! springen allen op en voor ‘t volgende spel loopt een ander rond. Te Spijk: Veur in de wiegewoon, Achter in de ziegezoon.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gans , gaans , gaanske , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1 bw. helemaal, 2 bn. gaanske, heel
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
gans , gaanze , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , gaanzn , gàensken , gans. Op n gàensken valn, op een voordeeltje uitlopen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
gans , gaanjt , vrouwelijk , gaanjte , gaenjtje , ganzerik; wildebras, stoeiziek meisje.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gans , gans , gans, geheel, heel; alles; ongeschonden.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gans , gaus , mannelijk, vrouwelijk , gaus , gèiske , gans. Den heemel is neit veur de gaus gemaak: doelend op de barmhartigheid Gods.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gans , gaanze , gans; * een vette gaanze ’t gat smeren: overdaad schaadt.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
gans , gaans , gaanze, goos, goze, ganze, gans , gaanze, gaanzen, geuze , (Zuidoost-Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe). Ook gaanze (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe), goos of goze (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, zuid), ganze (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën), gans (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe) = 1. gans As de gaanzen uut het oosten komt vliegen in een V-vorm, dan kriege wij vorst (Geb), Het wordt winter, de goze vleigt (Bco), Een gaanze is een beste waekhond (Wsv), Met de kerstdagen doew een gaanze in de pot (Sti), IJ hebt wilde gaanzen en tamme gaanzen (Odo), De gaanzen huden de ganzen hoeden (Smi), Zie lopt, net een koppeltien gaanzen, achter mekaar an (Oos), ... as gaanzen op een rijgien (Die), Hij waggelt as een gaans (Eri), Die is ok niet under de gaanzen uutbröd goed bij (Sle), Hie is deur een gaans oetbröd hij is dom, achterlijk (Gas), Het is niet veur de gaanzen ebrouwd gezegd van een borrel of van bier (Mep), Snatern as een gaanze voortdurend kletsen, kwebbelen (Geb), Dat wazzen de boer zien gaanzen dat was de eigenlijke bedoeling (Row), zo ook Zij is zo trots as een gans (Ros), ...zo dom as een gaans (Emm), ...zo vet as een gaanze (Die), ...neisgierig as een gaanze (Smi), Zij waggelt as een gaanze (Mep), Hij poest as een vette gaans (Eex), Hij giet tekeer as een gaanze (Klv), ... as een koppel gaanzen (Vle), 2. onnozel persoon, meestal van een vrouwspersoon O, wat is dat een gans een dom iemand (Gie), ...domme goos dom kind (Klv), Dat domme gaansie lat heur bruken laat zich misbruiken (Smi), Oh, die goos die hef nargens gien verstand van (Klv) *Zal ik die de wilde geuzen zein laoten? (Bco), ...de geuzen ies wiezen? gezegd door volwassenen die kinderen met beide handen, als ‘spelletje’, aan het hoofd optillen (Bco); *As de vos de passie preekt, boer pas op je gaanzen (Dal); Een gaanze blif een gaanze, al zet ie hum ok tussen duzend enten het soort blijft altijd herkenbaar (Pes)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gans , ganze , gaanze , (Kampen) gans. Ook: gaanze (Kampereiland, Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
gans , ganze , gânsien , gans.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
gans , kös , helemaal , Èùwe jas is kös versleete, ge zul'tes te véld moete um iet anders te kóópe. Je jas is helemaal versleten, je zal er eens op uit moeten om iets anders te kopen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
gans , goeze , tussenwerpsel , lokroep voor een gans
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gans , gaanze , zelfstandig naamwoord , de; gans
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gans , gaans , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , gans, helemaal
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gans , gááñs , zelfstandig naamwoord , gááñze , gááñsie , gans; Daer worte gááñs mee gereeje Daarmee wordt een loopje genomen
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
gans , gaans , bijwoord , geheel , gaans VB: Ich been de gaansen däog hié gewès, meh ich heb gèine mêns geziën. Zw: Dat ês gaans gewès: gezegd als iets stuk valt Zw: gaans ziëker: zonder twijfel. Zw: Ich been gaans droét: de kluts kwijt.; heel (niet gebroken) gaans VB: 't Gläos ês gevalle meh 't ês goddaank nog gaans.; helemaal gaans VB: De lêste wëke ês 'r gaans opgemoonterd.; helemaal (helemaal weg) gaans eweg; totaal gaans VB: Dè badding ês ghaans rot, lêt mer good op; de gaansen tiéd voortdurend de gaansen tiéd VB: Ich been de gaansen tiéd meuj
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
gans , gaws , gaas , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , gawze/gejs , gejske , gans , gaws (vero.) VB: M'n ma zaoliger zaag altiéd, es v'r neet nao 't Lof woûwe: 'De pesjtoer dèit 't lof neet vuur de gejs van Huügem.; gaas (vero.); gaas jongensgek gaas VB: Dy gekke gaas löp mer toezjoer aachter de joûnges aon.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
gans , gààns , gans
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gans , gââns , gans.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
gans , ganze , zelfstandig naamwoord , gans.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
gans , gaans , gans
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
gans , gans , 1. heel 2. helemaal, zie ook alik, hieël , De godganseliken daag.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
gans , gaos , vrouwelijk , gaoze , gäöske , gans , Det is ein gaos óm zoeaget stóms te doon.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
gans , gaanjdj , zelfstandig naamwoord , gaandje , 1. doorgeschoten plant (bijvoorbeeld van prei) ook poeërgaanjdj 2. del, aanstelster: gekke gaanjdj 3. gemene vrouw: nötte gaanjdj ook gaanjel zie ook feep, kernaalje, kring, kwakel, priej, sjeettent, sjrt, spoeëk, taâtsj
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
gans , gans , bijvoeglijk naamwoord , ganse , heel, hele; het ganse dörp – het hele dorp
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
gans , gans , bijwoord , helemaal; gans kepot – helemaal kapot ook hiël (3), hiëlemaôl, knatsj, ram zie ook sjoeën
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
gans , gaos , zelfstandig naamwoord , gaoze , gäöske , gans (Anser) (Vergelijk het Engelse goose)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
gans , gaos , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , gaoze/gaosder/gaos , gäöske , gans
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
gans , gaans , zelfstandig naamwoord , gans, ook volgens WBD; Dialectenquête 1876 - gaanze - ganzen; Cees Robben – ’n Gaans op ’t Zaandend (19780609); WBD III.4.1:211 'gans' - grauwe gans, wilde gans (Anser anser); WBD gaans, gans - roepwoorden voor de gans; WBD gaans, gans, gaanske - vleinamen voor de gans; WBD gansje - roepwoord voor een jonge gans; WBD gaans, gansje - vleinamen voor de jonge gans; Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - Nòr de gaanze gaon, mar ophaawe waor ze begiene te zwèmme (Pierre van Beek – Tilburgse Taalplastiek 1970) - Bij tegenslag snel de moed laten zakken. Frans Verbunt – et bier is nie vur de gaanze gebrouwe; K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de gaans - frater Amabilius (blz. 100); K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - Bartje Gaanzenek = Bart van Iersel (blz. 45)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
gans , ga~ns , helemaal; totaal; volledig
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal