Woord: frikadel
frikadel , frikkedil
, als stofnaam voor: frikadel, gehak, dat in den vorm eener pudding wordt gebakken; wie zellen frikkedil eten. Vgl. prikkedil. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
frikadel , frikkedillen
, Een onbekend gerecht. Als de kinderen thuis komende vragen: Môder, wat ète wi? dan krijgen ze vaak ten antwoord: Frikkedillen, jonges! Het woord bet. eig. gehakt (fricadella). Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
frikadel , frikkedil , (met hoofdtoon op dil) , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, Frikkadel, gehakt van het vlees van nuchtere kalveren. || Frikkedil eten. Ik zel-je tot frikkedil slaan. Hak em maar an frikkedille. – Evenzo in Friesl. en elders; in Gron. frikkedille. Bij VAN DALE vindt men de vorm frikkadel. Het woord is overgenomen uit het Fra. (fricadelle). – Vgl. frik I. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
frikadel , frikkedillen
, Een onbekend gerecht. Als de kinderen thuis komende, vragen: Môder, wat ète wî? dan krijgen ze vaak ten antwoord: Frikkedillen, jonges! Het woord bet. eig. gehakt (fricadella). Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
frikadel , frikkedel
, gehakt vleesch (bol). Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
frikadel , frikkedil , zelfstandig naamwoord
, Fricadelle, gehakt. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
frikadel , frikkadel , vrouwelijk
, frikkadelle , frikkadelke , (Frans) fricandel, frikadel. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
frikadel , friekedèl , frieko , zelfstandig naamwoord
, varkensvlees, gekookt worstje of balletje van hersens, gebakken varkenshersens, stukjes darm en steekvlees. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929. * Dr. P.A.F. van Veen, Etymologisch woordenboek, de herkomst van onze woorden: fri(e)kel: gehakt vlees, 17e eeuw. * Nederlands woordenboek van Koenen / Van Dale: gehaktbal. * H.H. Mallinckrodt, Prisma Latijn handwoordenboek: frigere : roosteren. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
frikadel , frikkedel , zelfstandig naamwoord
, gehaktbal , (grote gehaktbal) frikkedel VB: Van dit soert frikkedelle kêns te sjyve aofsjniéje vuur op de boëtram te doén. 't Zién gaanse aander frikkadelle es dy ste hûidigendaog ién 'n frituur krys. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
frikadel , friekedèl
, gehaktbal. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
frikadel , friekedel , zelfstandig naamwoord
, gehaktbal (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |