elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: duf 

duf , dōf , vochtig; disse koamer is dōf, komt gijn zun genōg; wie hebben ’n dōf hoes = dit huis is niet droog; Synoniem met: slōf; de douk is dōf = niet volmaakt droog, eenigszins vochtig; slōf wordt een voorwerp door water, dōf door vochtige lucht. – v. Dale: duf = muf, vochtig, beschimmeld ruikende of smakende, waarvoor ’t Groningsche mōffig; Zeelandsch dōftig = duf; Oostfriesch, Nedersaksisch, Holsteinsch dof = dampig, vochtig, betrokken, nevelachtig. – deurdōffen = de vochtigheid van het eene aan het andere voorwerp mededeelen, bv. een drogen doek in een’ vochtigen bewoelen, om den eersten dōf te maken; opdōffen zegt men wanneer de vochtigheid van beneden zich aan de daarboven bevindende voorwerpen mededeelt, bv. zooals een vochtige vloer dit doet aan het vloerkleed. dōf van denzelfden oorsprong als: doof, dat zijn wortel heeft in het Angel-Saksische dufan = bedekken, en verwant met het Hoogduitsche Duft = fijne mist; Noordfriesch doft. Deensch duft = mist
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
duf  , duf , muffig.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
duf , duf , duffer, dufste , benauwd, muf.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
duf , duf , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. duf Ik bin wat duf in de kop (Dwi) 2. muf (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe) Der hangt een duffe locht in de kelder (Bal)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
duf , duf , bijvoeglijk naamwoord , 1. duf, suffig 2. vochtig, bedompt 3. (van personen) saai, niet fris
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
duf , duf , bijvoeglijk naamwoord , benauwd, muf
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
duf , duf , bijvoeglijk naamwoord , WBD III.4.4:211 'duf' - muf, ook 'duffig'
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal