elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: druppen 

druppen , drupken , met kleine droppels wegvloeien. – druppen = druipen, met verkleiningsuitg.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
druppen  , drüppe , druppelen, b.v. regen van een dak.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
druppen , drůppen , dråp, edråppen; ik drůppe, dů dropst [dropst], hei drop, wi, i, zei drůpt , druipen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
druppen , druppen , [werkwoord] , 1 druppen. Spr. As ‘t op de boeren regent, din drupt ‘t op de ambachtslu.; 2 afvallen wegens rijpheid. Appels begunnen te druppen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
druppen , dröppe , dröpde, haet of is gedröp , druipen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
druppen , druppen , druppen, edrupt , 1. druppelen; 2. druipen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
druppen , druppen , zwak werkwoord, onovergankelijk , 1. druppen, druppelen Het begunt al te druppen, haol het wasgooud mor in hoes (Eex), Het zal oe nog een keer in de ogen druppen je krijgt je trekken nog wel thuis (Ruw) 2. druipen De dakgeute drupt (Dwi), Het is zo vochtig, het drupt van de muren (Bov)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
druppen , druppen , druppen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
druppen , drùppe , werkwoord , druppelen.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
druppen , druppm , druppelen. ’t Waeter drupt van de zolder af.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
druppen , dröppe , druipen , Ut zal èùw nog wél'les in’new éúgskes worre dröppe. Het zal jou nog wel eens in je oogjes worden druipen. Het zal je nog erg tegenvallen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
druppen , druppen , werkwoord , 1. druppen: druppels laten vallen 2. in druppels neervallen van regen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
druppen , dröppe , werkwoord , dröpde, gedröp , druppelen , VB: 't Wäor läot ie de zaol voül wäor, de lûi kaome dröppelenterre ién. Zw: 't Dröppelt al: het begint te regenen. Zw: Neet dröppe, mer doerpisse: terzake komen.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
druppen , dröppe , druppen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
druppen , dröppe , werkwoord , dröptj, dröpdje, gedröptj , druppelen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
druppen , dröppe , zwak werkwoord , druppen, druipen; Et aaigèèl dröpte intussen langs ons moeder der vingers op de grond... (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006);  Tegen de pan aon ha iederéén un stukske [brood] liggen, waor ie et gesopte op öt liet dröppe. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal