elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: drie 

drie , drij , drei , [telwoord] , drie. Verbuigbaar als bijv. naamw. 'in drijen naast den anderen Rechtdagen', H.iv.2. 'en des wort vertughet mit twen raetluden of mit dren borgers die' enz. Stadboek van Groningen, bl.152. (Verhand. van het Gen. P.E.I.P. v Dl.) Zoo ook het Landtr. van Auerissel, door Winhoff (uitg. Chalmot), II.23: 'den Gerichte dat binnen dren dagen to kennen geue'. Nib. drî, gen. drîer, dat. drîn, drin.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
drie , driee , dree , telwoord , drie.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
drie , drie , telwoord , vgl. zegsw. op staan.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
drie , dree , drie.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
drie  , drej , drie. Ein stök of drej, drietal.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
drie , dreie , drie
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
drie , drij , drei , [telwoord] , drie. Hai zet n gezicht als drij doage min weer. Als er geen znw. op volgt, ook drije. Houveul hest - Drije. Oud rijmpje, o.a. in de tabaksdoos: Drij dingen dij verwondern elk: n Swaarde kou geft widde melk, De zòlde zee geft vaarse vis, En n zuit moagje zòlde pis. Ander voorbeeld van volkshumor: Wat de drij grootste wonders op wereld binnen? n Hìn, dij drinkt veul en migt nooit; n knien, dij drinkt nooit en migt veul; n ezel, dij schit oet n rond gat vairkande keudels. Meer moderne wijsheid: n Mìnsk kin drij domme dingen doun: in kraant schrieven, hoezen verhuren, börg zeggen. || drei
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
drie , drijen , [telwoord] , mv. van. drij. Ze wazzen mit heur drijen. Ook vaak: mit heur drijent.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
drie , drij , zelfstandig naamwoord , stuk land van drij daaimt b.v. in Duurswold. Ook te Noordbroek de grode drij en de hoge drij. Westerkwartier de drij = de drij groas. || drei
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
drie , dree , dreeje , telwoord , 3; dree leangtn dree breedtn, op zijn elf en dertigst
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
drie , drie , driede , drie; derde.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
drie , dree , drie.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
drie , dree , drie.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
drie , drei , drie, dreie, dreei, dreeie, drai , (Zuidoost-Drenthe, waarbij drei en drie, vooral in samenst. vaak door elkaar lopen). Ook dreie (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, Veenkoloniën met rekking), dreei (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), dreeie (Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, noord), drie (Zuidoost-Drenthe), drai- (Veenkoloniën in samenst.) = drie Drie voor stro kun er bij oes op de deel staon (ti), Wij waren met ’n drieën (Klv), Wij bint er met een dreiend henwest (Sle), Hij haar een dreie veur geschienis (Eco), Zij is oe veule te glad of, zij kan wel dreei maol rond om oe toe zij praat je helemaal vast (Rui)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
drie , driy , drie.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
drie , drieje , drie
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
drie , drienen- , drieën- , in samenstellingen als drienentachtig, drieëntachentig drieëntachtig
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
drie , drienen , drienend, driejen, driejend , hoofdtelwoord, zelfstandig , in mit ’n/zien/heur drienen met z’n drieën, gedrieën
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
drie , drieje , zelfstandig naamwoord , de 1. het teken voor het getal drie 2. het waarderingscijfer drie 3. speelkaart met drie eenheden, vlak van een dobbelsteen met drie stippen e.d.
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
drie , drie , drieje , hoofdtelwoord , 1. van het aantal drie 2. derde 3. in Hi’j is an de dubbele drie hij heeft diarree
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
drie , drie , hoofdtelwoord , bijvoeglijk 1. drie 2. zelfst. in in drienen(d) in drieën, zo ook in driejen id., zie ook drienen(d)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
drie , drieje , uitdrukking , Hij is deur de regel van drieje heene Hij is door de wol geverfd (in ongunstige betekenis)
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
drie , dry , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , dryje , dryke , drie , dry
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
drie , dry , telwoord , drie , Zw: Neet tot dry kênne telle: zeer dom zijn.; neet tot dry kênne telle drie (dom zijn) neet tot dry kênne telle
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
drie , draaj , p drie.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
drie , drieje , telwoord , drie.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
drie , driej , drie , Dè hék al driej kirres gezeed! Dat heb ik al drie keer gezegd!
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
drie , dree , drie (verouderd).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
drie , drej , dri-j , telwoord , drie
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
drie , drie , telwoord , drie; Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - Drie dingen zijn niet te stuiten: en aaw schuur die braandt, en aaw vrijster die wil trouwe, èn enen boer meej en percèssievaon in zen klaawe ('73); D. Boutkan: drie - derde, maar 'driedes' - ten derde
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
drie , dreej , drie
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal