elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: dollen

dollen , dollen , ijlen in de koorts.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
dollen , dollen , ijlen.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
dollen , dollen , intransitief werkwoord , schertsen, mallen, gekscheren, hij dolt er meê, dat is geen ding om mede te dollen. Hij dolt of solt er mede, als de kat met de muis.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
dollen , dollen , zwak werkwoord , ijlen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
dollen , dollen , delven, rooien; eerappels dollen (Langewold) = aardappelen rooien. Oud-Friesch delua = delven.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
dollen , dollen , schertsen, gekscheeren.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
dollen , dollen , IJlen (van koortslijders). Ook: ondoordacht, zorgeloos, dwaas handelen. H(i)ee dolt maor zoo wat hen; î kö̀nt gîn wieze dingen met ’m dôn.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
dollen , dollen , zwak werkwoord, transitief , Doodslaan. Zie de wdbb. Bij vissers ook van het met een knuppel doodslaan van vis. || We moeten de vis dollen. – Vgl. koppedollen.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
dollen , dollen , zwak werkwoord, intransitief , Alleen in de uitdr. met iemand (of iets) dollen, gekken, spotten. – Zonderling is, dat de uitspr. der o in dollen verschilt van die in dol (dòl, gek.) || Jollie kennen er nou wel mee dollen, maar ’t is met dat al ’en lamme geschiedenis. Hij dolde mooi met ze (hij hield hen erg voor de gek). Kom, je hebbe nou genoeg met ’em ’edold, schei nou ers uit. – Vgl. meedollen.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
dollen , dollen , IJlen (van koortslijders). Ook: ondoordacht, zorgeloos, dwaas handelen. H(i)ee dolt maor zoo wat hen; î kö̀nt gîn wieze dingen met ’m dôn.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
dollen , dolle , ijlen wanneer iemand zonder bewustzijn is.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
dollen , doln , zwak werkwoord , 1 wild en gek doen, 2 ijlen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
dollen , dolen , (ouderwets), met hauw of hak gaten in de grond slaan, waarin aardappelen werden gepoot
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
dollen , dollen , zelfstandig naamwoord , in de zegswijze nou zonder dollen, nu even serieus, nu alle gekheid op een stokje.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
dollen , dölle , rolle; heej dölde ovver de waeg, heej rolde ovver de waeg; en sigaret dölle; kuite.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
dollen , dollen , dollegies, dollies, dolm , (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied), in um de dollen lopen niets uitvoeren. Ook dollegies (Midden-Drenthe), dollies (oz:Hgv), dolm (wb) Hij döt bij huus niks as wat um de dollen lopen (Eli)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
dollen , dolln , ijlen.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
dollen , dollen , werkwoord , wroeten, op forse wijze graven, bijv. eerpels dollen rooien, As et huj te waarm is, moe’n de boeren dollen een gat in het hooi maken zodat de hitte weg kan, nl. tegen hooibroei
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
dollen , dölle , werkwoord , dölde, gedöld , ijlen , VB: 'r Hèt de gaanse naach gedöld, zoe 'n kors haw 'r
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
dollen , [druk bezig zijn] , dollen , 1. druk bezig zijn; 2. ijlen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
dollen , [wartaal spreken] , dulle , wartaal spreken , Hae is aan ’t dulle.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal