Woord: dokken
dokken , [stro onder dakpannen plaatsen] , dòkken , zwak werkwoord
, stroowisschen onder de pannen leggen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
dokken , dokken
, (werkwoord) = de dokken (zie aldaar) leggen; de schuur wordt dokt; bie mien noaber bin z’ an ’t dokken; ook Oostfriesch (Dit dokken doet men, in plaats van met kalk bestrijken, omdat het goedkoper is.) Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
dokken , dokke
, betalen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
dokken , dokke , werkwoord
, Ook: (met tegenzin) betalen. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
dokken , dokke
, dokde, haet gedok , dokken, betalen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
dokken , dokke , werkwoord
, het aanbrengen van *dok (KRS: Hout) Van tijd tot tijd (om het jaar) werd het dok opnieuw aangebracht. Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
dokken , dökken
, dökken, edökt , betalen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
dokken , dokken , zwak werkwoord, overgankelijk
, 1. in dok leggen Het grote zeeschip mot dokt worden (Eex) 2. dokken, betalen Aj zo’n blauwe brief in huus kriegt, kuj er van op an daj dokken muut (Eli) 3. dingen (Zuidoost-Drents veengebied) Ik heb nog prebeerd der wat of te dokken af te dingen (Klv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
dokken , dokken , werkwoord
, dokken: betalen Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
dokken , dokke , werkwoord
, dok, dokte, gedokt , 1. gevaarlijk jongensspel, het opzettelijk op onbetrouwbaar ijs lopen Zie ook schossiewiebele, koeklôôpe, ijsiepiepe, ijsietaoie 2. een steen krachtig en loodrecht naar beneden in het water gooien, waardoor luchtbellen ontstaan Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
dokken , dogke , werkwoord
, dokde, gedok , betalen , VB: De hebs mer lèid dats te môs dogke Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
dokken , dökken , werkwoord
, dökken, edökt , dokken, betalen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |