elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: doden 

doden , dooden , (het), sterven (het). men zegt: na het dooden, inplaats van: na het overlijden van N.N.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
doden , dooien , zwak werkwoord , [weinig gebruikelijk] sterven.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
doden , dooien , zwak werkwoord , sterven; nao ’t doojen van Gart Jan, na den dood van Gerrit Jan. (Op sommige plaatsen naar analogie van dood als dooden uitgesproken.)
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
doden  , doeëje , doode.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
doden , doden , [werkwoord] , De tied doden. ‘t Groninger woord is doodmoaken. Toch algemeen bij ‘t kinderspel: iem. af maken. Zo bij ‘t pòtjen met knikkers of noten: hai wol mie doden, moar hai schoot mis. || doodmoaken; slak , uit het Holl.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal