elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: daar 

daar , dèr! , daar dan! dèr, nog ’n gulden! = ziedaar, ik bied u nog een gulden meer! Gron. dèr, nijdig uitgesproken = daar hebt gij het! ZHoll. als interj.: ik mag het leie, dèr! enz.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
daar , daor , bijwoord , daar.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
daar , dèr , , kort en nijdig uitgesproken, in: dèr! of: dèr den! zooveel als: daar hebt gij het! zijt gij nu tevreden? als men iemand nijdig iets toewerpt. ’k zeg ’t nō nijt weer, dèr! = ’t is mijn laatste woord, daar blijf ik bij, enz. “– al krigt ze Albert Oosterdiek den ook – dè! Zuid-Holland: ik mag het leie, der! Zuid-Nederlandsch daar! = ziedaar, Fransch voila. Vgl. siedoar.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
daar , daar , bijwoord , Daarnaast deer. Zie de wdbb. – Ook als uitroep van verwondering of tot bevestiging van het door de vorige spreker gezegde (misschien elliptisch voor kijk daar!). Wat je zegt! Gunst! || “Ik heb me knippie (beurs) ’estrooid (verloren).” “Deer!” – “Vader heb ok op schaatsen ’eweest.” “Deer!” – Zegsw. Het is tot daar (of deer) an toe, ook vervloeid tot daarentoe (met nadruk op daar), dat kan er nog door, dat is nog te vergeven.|| Dat je ’et ’edaan hebbe, dat is nog tot daarentoe, maar dat je der om liege is gemien. Evenzo elders, b.v. in Friesl. en Gron. – Vgl. ook Ned. Wdb II, 243: als daar aan toe, Zaans asterantoe.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
daar , daar , zie doare *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
daar , dèr* , dèh , (bldz. 510): de r door de snelle uitspraak meest onhoorbaar, vooral in ’t Westerkwartier, vandaar de schrijfwijze dèh .
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
daar , daor , daar.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
daar , dèr! , Dèr nou! = daar heb-je ’t nŭ! nŭ zie-je ’t zelf! (b.v. dat ik je niet vergeefs gewaarschuwd had, enz.), als een kind iets vallen laat, de meid iets breekt, enz.
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
daar  , dao , daar, ook aanwezig.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
daar , daor , door , [dōr] , daar
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
daar , doaraarns , doarwoaraarns , [bijwoord] , daar ergens. Hai woont in Stitswerd òf doaraarns. Meer: doarwoaraans. || doarwoaraarns
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
daar , doar , dòr , [bijwoord] , 1 daar. Wel is doar? Versterkt tot doarzo. Woar zit de pien? - Doarzo. Verzwakt tot der: Ik bedaank joe der veur. Antwoord: Doar nait veur! = niet te danken.; 2 waar. Hai zee ‘t, doar wie apmoal bie wazzen. Ze bedraigen die, doarst bie staaiste. Der is wat, doar hai bliede om is.; 3 ofschoon. Dust ‘t mor aal, doar ik tie ‘t nòg net verboden heb.; 4 In zinswendingen als: Rakkerd, doarze biste, evenals in ‘t Holl.: Rakker, daar je bent.; 5 Doar wordt vooral aan ‘t begin van een zin vaak weggelaten: Hedde gliek aan! Kìnje nait veur wezen = daar kun je niets aan verhelpen. Heb ik nooit van heurd. Dat glas is n scheur in. Dit komt vandoan, dat ‘t hier altied gelieke schoon is. (J. v. Putten.) || doarzo
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
daar , doarn , [bijwoord] , verlengde vorm van doar. Doarn ze liggen, doar liggen ze = ze zijn te lui om op te staan. || -nwe; -nze
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
daar , dèr , dör , [tussenwerpsel] , nevenvorm van doar, nijdig en met klem uitgesproken. Dèr din doar ligt de boudel! Ik dou ‘t nooit weer, dèr!
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
daar , dör! , [tussenwerpsel] , nevenvorm van doar als tussenwerpsel; ook zie dör! lk geef honderd gullen, dör! En ik twijhonderd, dör din! = daar dan! ‘t Zelfde als dè; zie daar. - Dör, gezegde als men iets aanreikt = asjeblieft. Wordt nu onbeleefd geacht. En ‘t antwoord is dan wel: dör! haar boer zegd, dou e kastelaain worden was.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
daar , daar , stopwoord. Ik mag het lije, dat ze d’r mee blijft zitte, der!
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
daar , doar , bijwoord , daar. doar mut t hen, die kant moet het uit
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
daar , dùertn , van hiertn tot (de) dùertn, van hier tot daar
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
daar , dér , dér dan , zie daar (dan!) Asjeblieft!
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
daar , deer , bijwoord , 1. Daar | Deer moet je niet weze. 2. Uitroep: déér!, wat zegje me daar van! 3. In combinatie met een voorzetsel (afwisselend met weer = waar). | Hoe hiet ’t moidje deer (weer) ie an trouwd is? De plaas deer (weer) ie op zit, wordt verkocht. Opmerking: het voegwoord daar = omdat, is in het Westfries niet gangbaar. deer tot toe, tot daar. | Deer tot toe kè je meeraaie. deer an toe, tot daar. | Deer an toe kè je meeraaie. Zegswijze dat is tot deer an toe, dat daargelaten, dat is het ergste nog niet.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
daar , dao , daar, ginds.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
daar , , hier (uitroep).
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
daar , daor , door, der , Ook door (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën), zonder nadruk der = 1. (bw.) daar Wat hej daor? Laot ies zien (Oos), Ik was der niet bij (Hijk), Wij hebt het daor evunden (Hgv), Daor zit gien brood in daar kun je niets mee verdienen (Gro), Hij wil daor, ...der niks van weten (Bui), Daor, daor hej ’t (Noo), zie ook dar, Dat doe dat daon hest, is nog door an tou, man proot er dan nich over (Bov), Laot dat daor zo wezen al is het ook hondermaal zo (N:Sle), Hij zit der goed bij heeft geld (Rol), Hij zit der in is rijk (Klv) 2. (voegw.) waar (Midden-Drenthe) Daor e geboren is, wil e ok begraven worden (Eex)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
daar , dar , dèr, dè, da , Ook dèr (Zuidwest-Drenthe, zuid, Veenkoloniën, Kop van Drenthe). Soms ook dè, da = daar heb je het Dar, daor hej het (Geb)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
daar , dòr , dóór, dèr , daar. dòr liggut, daar ligt het; nadrukkelijk aanwijzen: dóór! wordt gezegd als men iets onvrijwillig geeft: dèr, dor heddet! daar heb je het!
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
daar , , där , (Gunninks woordenlijst van 1908) daar (alleen in de zin van: pak aan, anders: daor, döör)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
daar , döör , daor , (Kampen) daar. Ook: daor (Kampereiland, Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
daar , daor , daar. Hie lig daor bes.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
daar , daor , daar , Daor gi de slag ût. Daar gaat de slag uit. In dat gezin komt de vriendenclub samen en worden plannen gemaakt waar men die avond heen gaat.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
daar , der , bijwoord , daar, in her en der her en der
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
daar , der , tussenwerpsel , 1. ziedaar, daar ligt/is het Der, daor heb ie wat! 2. in de verbinding zie der ziedaar, zo is het, kijk; vaak gebruikt om extra nadruk te geven: Ik mag die kerel niet lieden zie der!
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
daar , daor , daar- , daar in woorden als daorveur, daormit: deze woorden zijn echter meestal gesplitst: Daor he’k gien tied veur daarvoor heb ik geen tijd; ook als daor en het voorzetsel niet door andere woorden gescheiden zijn, worden ze meestal als twee woorden gevoeld en dan niet aaneengeschreven
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
daar , daor , daore , bijwoord , 1. daar, op die plaats 2. bij die mensen 3. gezegd om te attenderen op iets of iemand 4. als eerste deel van een gescheiden vn. bw. (i.t.t. het Nederlands worden de verb. als daor (-) an, daor (-) op, daor (-) in niet vaak aaneen gebruikt) 5. gebruikt ter inleiding van een bijzin (niet zelden met toevoeging van as): de plaats waar, daar waar Daor (as) dat baankien staot, is een rustplak; daore, nadrukkelijke vorm van daor daarzo
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
daar , daer , bijwoord , daar, aldaar Leg ’t daer maor neer Leg het daar maar neer Een drukte van hebbik jou daer Een drukte van belang; Das nog tot daer antoe Dat is nog te vergeven Dattie pruimt das nog tot daer an toe, maor hij kwêêselt zôô Dat hij pruimt is hem nog te vergeven, maar hij spuwt er zo van Zie ook kwêêsele
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
daar , deh , doh , tussenwerpsel , daar , deh!; doh!; als je blieft deh! (wanneer men iets aanbiedt); dao daar dao VB: Hié woûw ich de sjtool en dao de taofel hebbe sjtoën.. Zw: Bis te dao?: (met de vinger naar het voorhoofd wijzend) ben je gek? Zw: dao en dao: gebezigd wanneer men om de een of andere reden de plaats niet wil of kan noemen.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
daar , door , doo, dor, der , daar, ginds
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
daar , door nor toe , daarheen
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
daar , dèr , asjeblief, hier is ‘t.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
daar , döör , bijwoord , daar (ook in samenstellingen).
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
daar , daor , dèr , 1. daar, 2. iets ongaarne geven of afgeven , 2. nou, dèr, daor heddet dan = nou, vooruit dan, hier heb je het-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
daar , dôr , dur, dér , 1. daar, ginds 2. daar , Dôr, óp diej plèts. Daar, op die plaats., Dur hédde hum wir! Daar heb je hem weer!Dér, dur héddet! Daar, daar heb je het!
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
daar , dorrentoew , daaraan toe, daar , Dè’s nog ten dorrentoew. Dat is nog tot daar aan toe. Dat zou ik nog wel door de vingers kunnen zien., Tót dorrentoew én nie weijter. Tot daar en niet verder.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
daar , dao , 1. daar 2. er
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
daar , daô , dao , 1. daar 2. aanwezig: hae is neet daô – hij is niet aanwezig
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
daar , dao! , 1. uitroep van verbazing 2. alsjeblieft (als men iets aanbiedt) zie ook estebleef(tj)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
daar , , uitroep van verbazing zie ook dao
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
daar , dao , bijwoord , daar, ginds
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
daar , daor , dèr, dòr , bijwoord , "daar; Cees Robben – En wè vond ie daor..? / Alles vur ‘m kaant en klaor. (19540213); Cees Robben – Wörrom z’um daor hôn neergezet (19590912); Cees Robben – Die worren daor bewaord. (19600826); Cees Robben – Hier lotte wè, en daor vènde wè... (19870123); Cees Robben – Daor gao Sooike mee z’n vrouw.. (19800229); Cees Robben – Dieje aauwe Sjassee daor (19840302); Cees Robben – Daor wieren z’n pôôtjes zô muug as van lôôd. (19551119); Cees Robben – Daor is Jantje Kapoen en Mie Tuureluut (19600102); Cees Robben – krek passeerde daor ’n medje... (19660401); Cees Robben – Hier ’n douwke.. Daor ’n klepke (19580726); Cees Robben – Daor zaate twee döfkes/ hil dicht bij mekaar... (19590822); Cees Robben – Daor zwemmen gin vissen en paolingen (19540515); Cees Robben – Daor staon we dan.. (19730519); A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 – ;  dè bumke zal daor moejlek kunne groeje; A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 – ;  dörrefde gij daor óp te douwe?; A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 – ;  daor hèbbe ze en stuk van de brug gevaore; Henk van Rijen: van hierte tòt daorte - van hier tot daar; D. Boutkan: 'daorlangs' (zonder vocaalkrimping) (zin 87, blz.99); dèr; daar; Pierre van Beek: dèr dan; ""En gij 'ne klont boter, dèr dan!"" (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in NTC 13-4-1940 – 24-8-1940); Staank veur daank, dèr, dè's alles! (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in NTC 13-4-1940 – 24-8-1940); A.P. de Bont: bijw. 'der' (al of niet met veel klem gezegd), daar. 'Kreeg ik dien appel?' Dér heddem.', resp. Der héddem!; WNT DER (II) voegw. Bijvorm van 'daar'; met klemtoon: daarheen, daar, alleen in de verbinding 'her en der', hierheen en daarheen, hier en daar.; dòr; daar; As ge dòr zèèt, moete dòr blèève."
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
daar , dao , daar
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal