elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bromvlieg 

bromvlieg  , brômvleeg , groote vlieg.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
bromvlieg , bromvlieg , bromkont , Ook bromkont (Zuidoost-Drents zandgebied) = bromvlieg Ie mut oppassen met die bromvliegen. As die op het vleis komt, is het kepot (Geb), zie ook brommer(d)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bromvlieg , bromvlîêge , bromvlieg
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
bromvlieg , brómvlieg , vleesvlieg , Un brómvlieg is ‘n gróóte vlieg én és ge ligt te dróóze ie’sie’jer gàère bè um’mew wa te verveele. Een vleesvlieg is een grote vlieg en als je ligt te dromen is ze er graag bij om je wat te pesten.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
bromvlieg , bromvliege , zelfstandig naamwoord , de; bromvlieg, vooral: blauwe vleesvlieg
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bromvlieg , brómvlaeg , bromvlieg
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal