Woord: braaf
braaf , braof
, als versterkend bijw. en bvnw.; broaf lachen; “dat het braof noodweer west hadde” = dat het erg geonweerd had; braof wat toogeven; “Ik denke dat ’n booze mond Mij braof hef overleugen” = mij geducht heeft belasterd. Gron. als bijw.: wie hebben braof zongen en danst; wie hebben ons broaf vermoakt, en zoo altijd in gunstige beteekenis. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
braaf , broaf
, bij Auwen in: hij brengt zijn goed braaf door = hij is een doorbrenger, verkwister. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
braaf , broaf*
, als versterking, ook Nederlandsch. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
braaf , braaf
, tamelijk. Braaf wied, tamelijk ver. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
braaf , broaf , [bijvoeglijk naamwoord]
, braaf. Wordt weinig gebruikt en dan nog vooral, waar de bedoeling ironisch is. Ze hebben kander broaf oetschollen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
braaf , braof
, bijna, nagenoeg Dè’s braof ’t eigest Dat is bijna hetzelfde. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
braaf , braaf , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Ook: maar net, juist. | ’t Is braaf half vier. We wazze braaf thuis, toe ’t begon te onweren. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
braaf , braaf
, braaver, braafste , braaf. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
braaf , braaf
, erg. De aerpel zeen braaf sjlėch dit jaor: de aardappelen zijn niet te best dit jaar. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
braaf , braaf , braof
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook braof (Zuidwest-Drenthe, Noord-Drenthe) = 1. braaf Hij is niet altied zu’n brave west (Pdh), Braaf, braaf, zee hij tegen zien hond (Eex) 2. (bw.) flink (Zuidwest-Drenthe, zuid) Hij is braof ziek (Hgv), Hij hef het braof te pakken (Bro), Heei is braof an de gaank ewest (Die) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
braaf , braof
, braaf. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
braaf , brääf , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, (Gunninks woordenlijst van 1908) 1. braaf; 2. in: Gunninks woordenlijst van 1908: brääf wat ‘heel wat’ Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
braaf , braof , bijvoeglijk naamwoord
, spr: zie: jirlijk. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
braaf , braaver
, braver , Ge kunt wél grutter zén és de réést, mér dörrum zéd'de nog nie braaver. Je kunt wel groter zijn dan de rest, maar daarom ben je nog niet braver. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
braaf , braof , braaf , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. zich bewust van zijn plicht, rechtschapen, eerlijk, geen verkeerde dingen doend, ook als uitroep 2. braaf, gehoorzaam, zoet 3. flink, goed, van behoorlijke kwaliteit; in aanzienlijke mate, bijv. Hi’j is braof ziek behoorlijk ziek Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
braaf , braaf , bijwoord
, tamelijk , braaf VB: braaf läot. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
braaf , braef , bijvoeglijk naamwoord
, braaf. Dät is niet zo’n braeve kerel. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
braaf , braaf , bijwoord
, ongeveer (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
braaf , braaf , bijwoord
, behoorlijk, vrij: braaf vrek – behoorlijk/vrij brutaal ook bra Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
braaf , braaf , bijvoeglijk naamwoord
, braaf Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
braaf , braaf , bijwoord
, erg, tamelijk Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
braaf , braaf
, gehoorzaam Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |