elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: boomkruiper 

boomkruiper , boomkroepertien , [zelfstandig naamwoord] , boomkruiper (Certia familiaris).
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
boomkruiper  , boumkruuperke , kleine vogel.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
boomkruiper , boomkrüppertien , onzijdig , boomklever (vogel)
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
boomkruiper , boomkroepertje , zelfstandig naamwoord onzijdig , ook: boomloperke (Hogeland) =een zangvogel.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
boomkruiper , boomkruper , booklopertien , boomkrupers , Ook booklopertien (Zuidoost-Drents zandgebied) = vogeltje, Certhia brachydactula De boomkruperies bint slim reur um het leven van de bomen of te haolen (Eex)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
boomkruiper , boomkroepertien , boomkrupertien , (Kampen) boomkruiper. Ook: boomkrupertien (Kampereiland, Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
boomkruiper , boomkroeper , zelfstandig naamwoord , de 1. boomkruiper 2. koolmees
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal