elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bonzen 

bonzen  , boense , bonzen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
bonzen , bomzen , bonzen , [werkwoord] , bonzen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bonzen , bauze , bouze , bausde, haet gebaus/bousde, haet of is gebous , bonzen.; bouze bonzen; vallen
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
bonzen , bongsen , bonzen.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
bonzen , bonzen , zwak werkwoord, onovergankelijk , Ook rekking (Zuidwest-Drenthe, zuid) = bonzen Op de deure bonzen (Vtm), Dat gebam mit dat heien bonst oe deur de hoed hen (Pes), Ik krege der hartklöppings van, het harte bonste mij in de hoed (Koe), zie ook bomsen
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bonzen , boengse , werkwoord , bonzen, * Dr. F.P.H. Prick van Wely, Kramer’s Frans woordenboek: rebondir: stuiten.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
bonzen , boonzen , boonsen , werkwoord , 1. tegen elkaar klappen, kloppen op 2. onstuimig kloppen, jagen 3. hetz. als ofkloppen, bet. 2
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bonzen , boûze , boûje , werkwoord , boûsde, geboûs/boûjde, geboûjd , bonzen , slapen (kindertaal) boûje slapen
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
bonzen , boengse , bangse , werkwoord , bonzen (West-Brabant); bangse; botsen (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
bonzen , boense , werkwoord , boenjsjtj, boenjsjdje, geboenjsjdj , bonsen zie ook battere, begaffele, dessele, flaatse, flaere, fómpe, hauwe, klaatse, klöppele, slaôn, stoeke, titse, toeke, toepe, vaege, vieme, wappe, watsje
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
bonzen , boenze , bonzen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal