elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bonenstro 

bonenstro  , boënestroëe , niet veel bijzonders van artikel.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
bonenstro , boonstro , zelfstandig naamwoord onzijdig , paardebonenstro.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bonenstro , bônestro , zelfstandig naamwoord , Stro van gedorste bonen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
bonenstro , boonesjtreu , bonestro. Hae is zoo dóm wie boonesjtreu: hij is aartsdom. Zinspeling op het nietswaardige stro van bonen, dat nergens voor te gebruiken is en verbrand wordt.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
bonenstro , bonestro , zelfstandig naamwoord , et; ranken, al dan niet gedroogd, van boonplanten
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bonenstro , boeënestroeë , bonenstro
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal