elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: blaag 

blaag , blage , een opgeslopen meisje, dat zich het air geeft van een groot mensch. Blage van een deerne, kleuter. A. S. blaegen, puist, buil, contr. Eng. blain. Dus buil, windbuil. pl. d. balge, id.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
blaag , blagen , Kinders, kleine kinders; Kiliaan balgh, puer (kind of knaap) met van Hasselts aantekening. Beide woorden zijn één door omzetting der l. Ik vind het woord gebruikt door den Heer J. Chr. Gerwin, in den aanhef van zijn: ‘de Republikein-schoenmaker,’ voorkomende in de Keur van scherts en luim, verzameld door W. J. van Zeggelen, 1854, D. II, blz. 80: ‘Wel, Knelis-buur! wat vreemde grappen! / Ben je in een kelder nou verdwaald? / Wat! ben je nou aan ʼt schoenen lappen? / Van baas tot lapper afgedaald? / Dat ʼs anders dan met groote heeren, / Daar, onder ʼt glaasjen, in de kroeg, / Het gansche rijk zoo te regeren, / Als of men ʼt in den Haag u vroeg. / Waar is je vrouw? Waar zijn je blagen? / Is ʼt huis te klein voor hunnen staat?!’ enz. Vergelijk over de afleiding van balg voor puer, nebulo (deugniet, ondeugd) ten Kate, Aenleiding enz. II, 592. Niet onaardig is de naam knapzakke, die men in het land van Heusden aan de kleine kinders geeft; Alm. v. Holl. Blijgeestigen, 1857, blz. 101
Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68.
blaag , blage , mannelijk , blagen , klein kind, dat lastig is.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
blaag , blage , gemeenslachtig , blagen , Stout kind, snotneus. D(i)ee blagen van kinder maakt mîn ’t lèven zur. Die blagen (snotneuzen) dôt al as groote mensen. Oost-Fr. in dezelfde bet.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
blaag , blaag , zelfstandig naamwoord, mannelijk, vrouwelijk , Kind, onnozel schepsel; lastig kind, hinderlijk persoon. || Een nochtere blaag. Hè, wat ben-je ’en blaag: zit toch niet overal an. – Evenzo elders in Holl., Utrecht, Gron., Oost-Friesl., Nederduitsl., Overijsel, land van Kuik; zie de wdbb.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
blaag , blage , gemeenslachtig , blagen , Stout kind, snotneus. D(i)ee blagen van kinder maakt mîn ’t lèven zur. D(i)ee blagen (snotneuzen) dôt al as groote mensen. Oost-Fr. in dezelfde bet.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
blaag  , blaag , kleine jongen of meisje.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
blaag , blaog , blaog(e) , D’n blaog, de blaog(e) klein kind, de kinderen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
blaag , blaach , mannelijk, vrouwelijk , blaage , blaag. Blaage va kénjer: lastige kinderen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
blaag , bläägn , blagen (van sommige kinderen gezegd).
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
blaag , blage , 0 , blagen , (Zuidoost-Drenthe) = blaag Wat een blage van een jong wat ondeugend (Bov), Wat een grote blage van een wicht wordt dat (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
blaag , blaagn , Lastige kinderen. De meisters heb heel wat te stelln met die blaagn in de schoele.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
blaag , blaog , zelfstandig naamwoord , denigrerend voor: kind; WBD III.5.1:23 'blaag' = jongere; M'n moeder vertelde, dat ze hum nog as ennen blaog van 'n jaor of tien, toen ie meej kaaischeuten aon 't speulen was, naor z'n vadder zunnen kop mikte meej nen proem, omdat die meej nen kaai op naor de Heilige Fermelie wou gaon. (A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe Tilburgsche Courant, 17 juli 1956)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal