elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bezijden 

bezijden , bezied , biezied, beziede , ter zijde, op zij, op eene verborgene plaats; bezied stoppen = verbergen, weg stoppen; bezied kroepen = wegkruipen, zich verschuilen. Meisjes hebben een verstoppertjespel dat zij: kiewiet – nustjebezied noemen. Eén verstopt bv. een doek in het vertrek, en als zij het bovenstaande geroepen heeft, treden de overigen binnen en beginnen te zoeken. De verstopster is verplicht voor en na vet, of: moager te zeggen, al naardat de zoeksters dichtbij of veraf van het te zoeken voorwerp zijn.
ook: beziede. biezied zitten in iets = als ingesloten, er geheel door omringd zijn; in ’t wark –, in de bouken –, in ’t goud –, in de pampieren (enz.) beziede zitten, alles teeken van groote drukte; in ’t goed beziede zitten = met gouden sieraden als beladen, bedekt, zooals nog voor een dertigtal jaren velen onzer boerinnen; in ’t bloud beziede liggen (Oldampt, Westerwolde), ien bloud bezied leggen (Ommelanden), zooveel als: badende in (zijn) bloed. Middel-Nederlandsch besiden, beside, Middel-Hoogduitsch besît, enz. (Verdam). Friesch bisiden. Oostfriesch besiet, beside; gans in booken besiet.
ien beziedjes, bieziedjes = in ’t geheim. Voor: bezijden, ter zijde. Vgl. besiebels.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
bezijden  , beziejes , bezijden.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
bezijden , bezied , beziedeld , [bijwoord] , aan alle zijden er in. Grunneger boeren zitten in ‘t geld bezied. Hai zit in ‘t waark bezied. Meester zat in bouken en pampieren bezied. Hai lag in ‘t bloud bezied. Kloas komt te deur ien, bezied ien pakken en pakjes (Rietema). || beziedje kroepen
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bezijden , beziede , bezieden , [bijwoord] , wordt gezegd naast bezied, vooral van wat men om en aan heeft. Ien e dekens, ien ‘t ferwail, ien ‘t gòld beziede (d. V.) Bezieden de woarhaaid. , (Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bezijden , bezéje ’t huus , bezéjes ’t huus , op zij van het huis.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
bezijden , bezieë , bezijden.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
bezijden , bezije , bezije z’n broek lope (‘naast z’n broek lopen’) gezegd wanneer iemand het te goed heeft gekregen, en zich daardoor verwaand, eigenwijs etcetera gaat gedragen (KRS: Wijk) Zie ook de *broodkruimels steke hem .
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
bezijden , beziedens , naast.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
bezijden , bezieden , beziedens , Als bw. ook beziedens = naast Bezieden van het huus hebben wij nog een moestuuntien (Mep), Gaot ies wat bezieden opzij (Koe), Zet dat mor beziedens (Dwi), zie ook bijzied
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bezijden , bezije , naast. d’n bòm stè bezijen ’t huis, de boom staat naast het huis.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
bezijden , bezijes , bezije , bijwoord , bezijden, met je linker- of rechterzijde ernaar toe. Bezijes oover de pindraod stappe. Naast, Bezije de waorèd. Niet helemaal waar.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
bezijden , bezéije , naast , Bezéije van óns daor wónt ‘n jóng stèl, goej buurre, ge zie’se bekant nójt. Naast ons daar woont een jong stel, goede buren, we zien ze vrijwel nooit.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
bezijden , bezieden , voorzetsel , naast
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bezijden , bezieden , bijwoord , naast, langs, opzij
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bezijden , bezije , voorzetsel , bezijden, naast ’t Kêêtjie stong bezije d’n dijk, neffe d’n damsteek Het keetje stond bezijden de dijk, naast de damsteeg
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
bezijden , bezyje , voorzetsel , bezijden , bezyje VB: bezye Lûik: ten westen of ten oosten van Luik; nabijheid (in de nabijheid van een dorp of stad); bezyje; zijde (ter zijde van) bezyje VB: Ze woene uurges bezyje Lûik.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
bezijden , bezéíje , naast
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
bezijden , bezijes , (van bezijes) naast, bezijden van, van opzij , wontie daor in da d’oekske? neije, hij zit daor bezijes die garaoge = woont hij daar in dat hoekje? nee, hij zit daar naast die garage- da’s bezijes de waorheid = dat is de waarheid niet- da ziede pas goed agge van bezijes kekt = dat zie je pas goed als je van opzij kijkt-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
bezijden , bezêjes , naast, bezijden, op zij van, van terzijde , Oewe fiets stu bezêjes ’t huis. Jouw fiets staat naast het huis. Iemes van bezêjes ènkijke. Iemand van terzijde aankijken.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
bezijden , bezaie , bezééje, bezije , voorzetsel , naast (Tilburg en Midden-Brabant; Den Bosch en Meierij; Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland; West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
bezijden , bezieje , bezijden, naast, zie ook naeve , De Wingerd liktj bezieje de kirk.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
bezijden , bezieje , bezijden; bezieje(n) t – opzij, aan de zijkant ook terzieje(n) t
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
bezijden , bezeeje , bezi-jje , bijwoord , langs
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
bezijden , bezeeje , bezi-jje , bijwoord, voorzetsel , naast
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
bezijden , bezeeje , bezi-jje , voorzetsel , bezijden
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
bezijden , bezije , voorzetsel , bezijden, naast; Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “En dan had ze smèèreges asse dan die kiest daor, diejen dèksel omhôog di, had ze zon blaos bezije op dieje mond zitte, dan was die, die middelsèène òn et wèrreke gewist òf zôo…”
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
bezijden , beziejes , bezijden; naast
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal