Woord: beukennoot
beukennoot , boekeneut , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, zie beuk. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
beukennoot , beukeneutje
, vrucht van den beukenboom. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
beukennoot , beukenoôtje , zelfstandig naamwoord
, Ook: Doorzichtige stuiter waarin een glazen beukenootje is aangebracht. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
beukennoot , bukeneut , 0
, bukeneuten , Meestal verkl. = beukennootje Der zit van het jaor niet völ bukenötties an de beume (Pdh), De kinder hebben buikeneuties zöcht (Row) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
beukennoot , beukeneutien
, beukennootje Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
beukennoot , beukeneute , bukeneute, bukenneute, bukentien , zelfstandig naamwoord
, de; beukennoot Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
beukennoot , buukenotje
, beukennootje. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
beukennoot , buukenotje , buukenutje , zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
, beukenootje; V Variant: bukkenutje(V?); A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): buukenootjes (sic); WBD (III.3.2:95) 'beukennootje', proen, kaajscheut, bòlbaaj = knikker; J. Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899): BUKENOOT zelfstandig naamwoord vrouwelijk – beukenoot; Str. buukenotjes(2:43) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |