elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: beschuit 

beschuit , beschü̂te , vrouwelijk , beschuit.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
beschuit , beschuit , (beskoit) , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Zegsw. ’t Is een fijne beschuit, hij is niet goed te vertrouwen. – Een beschuitje, een fijn kneepje, b.v. in het vel van de hand || Wat wil-je, ’en broodje of ’en beschuitje? (vraag aan iemand, die men voor de aardigheid wil knijpen). – Evenzo een beschuitje met suiker, een kneepje in de kin. Hetzelfde heet elders een (<i>boereni>)<i>beschuitjei> (VAN DALE). – Vgl. knabbelbeschuitje.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
beschuit  , beschuut , beschuit: beschütjes
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
beschuit , beschuut , [zelfstandig naamwoord] , beschuit. Beschuuttrom(me) enz. Niet in ‘t Westerkwartier ‘t Gewone woord is twaibak. || twaibak , uit het Holl.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
beschuit , beskuute , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , beskuutn , beskuutjen , beschuit
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
beschuit , beschuut , beschuute , vrouwelijk , beschuute , beschuteke , beschuit(en), beschuitje.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
beschuit , beskuit , zelfstandig naamwoord , in de zegswijze ’n bolle beskuit, een halve zachte, een zonderling. Letterlijk een zacht geworden beschuit. – ’n Drouge beskuit, een droogkomiek, een zeer nuchter persoon. – ’n Foine beskuit, een kwezel. – ’n Zachte beskuit, een zacht, temerig pratend iemand.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
beschuit , besjuut , vrouwelijk , besjuute,besjuutj , beschuit. Ei besjuutje vouere: iemands kin stevig bewerken met duim en wijsvinger.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
beschuit , besjutj , beschuit; besjutj mi meusjkes, beschuit met muisjes; op kraamvisite (gaan).
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
beschuit , beschute , beschuit.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
beschuit , beschuut , beschute , beschuten , Ook beschute (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) = beschuit Stoet wil ik niet meer, mar een beschuut giet er nog wal in (Pdh)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
beschuit , beskuut , beschuit
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
beschuit , beschùtjes geeve , werkwoord , kinknijpen, plagend na de vraag: Zal ik jou is beschùtjes geeve?
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
beschuit , beschuut , beschuit.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
beschuit , beschûit , beschuit , It mér 'n dréúge beschûit meej ne slók slappen teej, dé's goed vur de rappe, dé stopt wa. Eet maar 'n droge beschuit met slappe thee, dat is goed voor de diarree, dat stopt wat.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
beschuit , beschute , beschuut , zelfstandig naamwoord , de; beschuit
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
beschuit , besjuút , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , besjuúte , sje , beschuit , VB: Sjmuerges e päor besjuútsjes mêt e loch gekoëk ejke, heerlik. Zw: Besjuútsje vore: iemand hardhandig in de zijkanten van de kin knijpen (gebeurde (gebeurt?) vooral bij kinderen)
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
beschuit , beskute , zelfstandig naamwoord , beschuit. Zie ook: twiebak.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
beschuit , schuut , sjuut , beschuit.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
beschuit , besjuut , vrouwelijk , besjute , besjuutje , beschuit , Besjuut mèt muuskes: beschuit met muisjes. Emes ei besjuutje vore: iemand onder de kin kriebelen; door vader met een ongeschoren baard gekriebeld worden.: iemand onder de kin kriebelen; door vader met een ongeschoren baard gekriebeld worden.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
beschuit , besjt , besjuut , zelfstandig naamwoord , besjute , besjuutje , beschuit; besjute: det is niks es winjdj – beschuiten bestaan voornamelijk uit lucht, hebben geen voedingswaarde
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
beschuit , beschuût , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , beschuûte , beschuûtje , beschuit
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
beschuit , beschèùt , zelfstandig naamwoord , beschötje , beschuit; WBD beschèùtenblóm - bloem van zeer harde droge tarwekorrels; WBD beschèùtenblóm - meel voor het bereiden van beschuitdeeg, ook 'petènt' genoemd; WBD beschèùtdêeg - beschuitdeeg; WBD beschèùt snije - doormidden snijden van beschuitbollen; WBD beschèùtmis - beschuitmes (gebruikt om beschuitbollen doormidden te snijden); A.P. de Bont, Dialect v. Kempenland (1958): beschèùt zelfst. nw. vr. beschuit; mv.beschèùt en beschèùte(n)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
beschuit , beschuut , beschute , beschuutje , beschuit
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal