Woord: berappen
berappen , berappe
, berap, beraps, berap, berapde, berap , betalen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
berappen , berappen , [werkwoord]
, 1 bij elkaar scharrelen. Minnegaine ligt ter krom, Om zien lasten te berappen. (Wolf.); 2 betalen. Dij n glaas diggelt, mout hom berappen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
berappen , berappe
, aankunnen, bewerkstelligen, kunnen betalen. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
berappen , berappen
, voor de kosten opdraaien Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
berappen , berappe
, berapde, haet of is berap , betalen. Wae verlus, berap de ganse sėch: wie verliest, betaalt de hele boel. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
berappen , berappen
, klaarspelen. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
berappen , berappen
, berappen, berapt , klaarspelen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
berappen , berappen , onbepaald werkwoord
, 1. betalen Je kunt wel wat weer kriegen, mor dan moej mij eerst het aander even berappen (Bal), Ik moet even hen berappen (Sle), Hij had ʼt edaone, mar ik mus het berappen bezuren (Flu) 2. voor elkaar krijgen, redden (Zuidwest-Drenthe, zuid) Ik heb zoveule te doen, ik kan het niet in iene dag berappen (Bro), zie ook bereppen Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
berappen , berappen , werkwoord
, betalen, bestuiveren Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
berappen , berappe , werkwoord
, berapde, berap , betalen , VB: Es dich dat op dich neums, daan môs dich dat oüch berappe. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
berappen , berappen , werkwoord
, berappen, berapt , 1. overzien; 2. klaarspelen. Zie ook: begapen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
berappen , berappen
, overzien, aankunnen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
berappen , berappe , werkwoord
, bewerkstelligen (Land van Cuijk) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
berappen , [betalen] , berappe
, beraptj, berapdje, beraptj , betalen , Det kan ich neet berappe, det is mich te deur. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
berappen , berappe , werkwoord
, beraptj, berapdje, berapdj , betalen; woeë zulle die det van berappe (kinne die det waal berappe?) – waar zullen ze dat van betalen (woeë doon ze het vanne?). Waarschijnlijk afgeleid van de muntnaam Rappe: 1/100 Zwitserse frank Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
berappen , berappe , werkwoord
, beraptj, berapdje, beraptj , betalen, vergoeden van schade Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |